De Cock keek hem misprijzend aan.
‘Ik hoor nog niets van een vloek.’
Pieter-Jan van Oldekerke stak gebarend zijn rechterarm omhoog.
‘Volgens oude hiërogliefen rustte er een vloek op de schenders van Oudegyptische koningsgraven. Zij zouden als straf voor hun gruweldaad een gewelddadige dood sterven.’
‘En? Zijn daar voorbeelden van?’
Pieter-Jan van Oldekerke knikte nadrukkelijk.
‘Howard Carter en Lord Carnarvon stierven een gewelddadige dood.’
‘Als gevolg van de vloek?’
‘Absoluut. Ook enkele helpers van de beide archeologen die aan de grafschennis hadden deelgenomen, zijn op een ongelukkige wijze aan hun eind gekomen.’
De Cock grinnikte.
‘Wat heeft die vloek met de bronzen sarcofaag van uw nicht te maken? Zij is geen grafschendster. Zij was nooit in het graf van Toetanchamon… of van welk koningsgraf dan ook.’ In zijn stem trilde iets van vermaak.
Pieter-Jan van Oldekerke boog zich naar voren.
‘Volgens oudoom Pieter trof eenzelfde vloek ook de mensen die onrechtmatig in het bezit kwamen van voorwerpen uit zo’n koningsgraf.’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Elisa van Oldekerke had de sarcofaag op een rechtmatige wijze van haar oudoom geërfd. Er is geen sprake van onrechtmatigheid.’
Pieter-Jan van Oldekerke zuchtte.
‘Er bestaan twee lezingen over de vloek. Zij zou alleen die lieden treffen, die door middel van diefstal, moord, beroving of geweld in het bezit kwamen van voorwerpen uit een koningsgraf. Maar volgens een andere lezing zou de vloek al gelden vanaf het moment van de grafschennis en zou eenieder treffen die daarna zo’n voorwerp in zijn of haar bezit heeft gekregen.’
‘Ongeacht of dat bezit rechtmatig was of niet?’
‘Precies.’
De Cock keek hem strak aan.
‘Gelooft u in zo’n vloek?’
Pieter-Jan van Oldekerke draaide zijn hoofd weg.
‘Ja,’ antwoordde hij zacht. ‘En ook oudoom Pieter geloofde erin.’
‘Liet hij daarom de sarcofaag aan zijn achternicht Elisa na?’ Pieter-Jan van Oldekerke trok een ernstig gezicht.
‘Oudoom Pieter,’ sprak hij bedachtzaam, ‘was een eigenzinnig mens… koppig, onhandelbaar, stijfhoofdig. In dat opzicht lijkt Elisa sterk op hem. Twee botsende karakters. Ik denk dat oudoom Pieter nu vanuit het hiernamaals naar de aarde gluurt om te zien wie sterker zal zijn… Elisa of de vloek.’
De Cock wuifde het onderwerp weg.
‘Elisa wist niet of de sarcofaag tegen diefstal was verzekerd.’ Pieter-Jan van Oldekerke keek hem verwonderd aan. ‘Natuurlijk weet ze dat,’ reageerde hij scherp. ‘Ik heb het haar zelf geschreven. De sarcofaag is voor ruim twee miljoen verzekerd en die verzekering loopt nog jaren.’
7
Het was benauwend warm. Sinds vele jaren van koele, verwaterde zomers, ging Nederland weer eens gebukt onder een hittegolf. Al wekenlang stond een ongenaakbare zon hoog aan de hemel, scheen onbarmhartig op daken van auto’s in de file en hield beschermende wolkenvelden hooghartig buiten haar bereik. Zelfs de nachten brachten geen verkoeling.
Toen Pieter-Jan van Oldekerke de grote recherchekamer had verlaten, stond De Cock op en wreef met de rug van zijn hand het zweet van zijn voorhoofd. Zijn zwaar, dik interlock hemd kleefde doorweekt aan zijn lijf en aan elke grijze haar op zijn hoofd wist hij een druppel. Hij deed de ramen van de recherchekamer open. Het gaf weinig verfrissing. Buiten was de schemering gevallen en de straatverlichting brandde.
Vledder floot tussen zijn tanden.
‘Ruim twee miljoen,’ riep hij uit, ‘voor zo’n oud bronzen ding. Ik heb dat fotootje van die sarcofaag gezien. Het is mij nog geen tientje waard. Ongelofelijk. Twee miljoen, daar plegen mensen een moord voor.’ De Cock ging weer achter zijn bureau zitten en keek hem aan. ‘Elisa van Oldekerke?’ vroeg hij achteloos.
Vledder schrok zichtbaar van de vraag.
‘Elisa van Oldekerke?’
De Cock knikte.
‘Elisa van Oldekerke,’ herhaalde hij onbewogen.
Vledder likte aan zijn droge lippen.
‘Dat… eh, daar… eh, daar geloof ik niet in,’ stotterde hij. ‘Ik vond haar gisteravond heel lief, sprankelend en open. Ik heb geen moment aan haar oprechtheid getwijfeld.’
De Cock schoof zijn onderlip vooruit.
‘Toch schijnt die lieve, sprankelende en beslist aantrekkelijke jonge vrouw,’ sprak hij zoet zalvend, ‘wel degelijk te weten dat haar geërfde sarcofaag voor meer dan twee miljoen is verzekerd… verzekerd tegen mogelijke diefstal.’
Vledder brieste.
‘Dat beweert die Pieter-Jan.’
De Cock trok zijn schouders op.
‘Die waarheid is gemakkelijk te verifiëren,’ sprak hij kalm. ‘Een enkel telefoontje naar de verzekeringsmaatschappij is voldoende. Voorzover ik het kan zien, heeft de blozende executeur-testamentair uit Den Haag ook geen enkel belang bij een leugen.’ Vledder keek hem peilend aan.
‘Elisa van Oldekerke wel?’
De Cock knikte nadrukkelijk.
‘Een leugentje omwille van twee miljoen is best aantrekkelijk. Je zei zelf: twee miljoen, daar plegen mensen een moord voor.’ Vledder keek hem verontwaardigd aan.
‘Jij acht,’ vroeg hij met een scheve mond, ‘Elisa van Oldekerke toch niet tot… eh, tot een moord in staat?’ In zijn stem trilde ongeloof.
De Cock grijnsde.
‘Het feit,’ sprak hij ontwijkend, ‘dat haar sarcofaag was gestolen, kwam Elisa van Oldekerke zeker niet ongelegen. Het voorwerp op zich interesseerde haar totaal niet. Integendeel, ze wilde ervanaf.’
Vledder grinnikte.
‘Ik zou ook niet weten wat ik met zo’n bronzen sarcofaag in huis zou moeten.’
De Cock zwaaide zijn opgestoken rechterwijsvinger heen en weer.
‘Voor jou ligt dat ook totaal anders. Als de sarcofaag met de gestileerde ibis niet wordt opgespoord, incasseert Elisa van Oldekerke van de verzekering ruim twee miljoen. En dat is een hoop geld. Vermoedelijk veel meer dan zij in het normale handelsverkeer voor haar sarcofaag had kunnen krijgen.’ Vledder schudde zijn hoofd.
‘Ik geloof niet,’ sprak hij opstandig, ‘dat Elisa van Oldekerke boosaardig is. Hoe wil je haar een motief voor moord toeschuiven?’ De Cock trok een grimas.
‘Dat is niet zo moeilijk.’
Vledder stak zijn kin uitdagend omhoog.
‘Hoe?’
De Cock zuchtte omstandig. Hij wilde zijn jonge collega niet kwetsen.
‘Gesteld,’ opperde hij vriendelijk, ‘dat antiquair Arthur van Wateringen, na het verblijdende telefoontje dat haar sarcofaag was gestolen, een poosje later terugbelt en zegt dat hij zich heeft vergist, dat hij verkeerd heeft gekeken en dat de sarcofaag nog steeds in zijn magazijn ligt.’
Vledder snoof.
‘En dan?’
De Cock peilde de reactie van zijn jonge collega.
‘Wil je het echt weten?’
‘Natuurlijk.’
De Cock zuchtte opnieuw.
‘Elisa van Oldekerke,’ schetste hij voorzichtig, ‘ziet plotseling de in het verschiet liggende miljoenen aan haar voorbijgaan. Ze komt razendsnel tot een plan. Na dat tweede telefoontje van de antiquair rijdt ze met haar oude eend naar de Oude Vensterstraat… ze kent het interieur van de winkel van vroegere bezoeken… en duwt in de kelder Arthur van Wateringen onverhoeds zeventien centimeter staal in zijn rug.’
Vledder luisterde gespannen.
‘Verder?’
‘Elisa van Oldekerke neemt haar kostbare, duur verzekerde sarcofaag uit het magazijn van de antiquair, rijdt terug, verbergt de sarcofaag en doet bij ons aangifte van diefstal.’