Выбрать главу

‘Gelukkig niet. Ik heb met deze affaire ook niets te maken.’

‘Welke affaire?’

‘De dood van Arthur van Wateringen,’ reageerde Harfsen verrast. De Cock veinsde onbegrip.

‘Heeft Adriaan Goederijke dan wel iets met de dood van Arthur van Wateringen te maken?’

Harfsen verschoof iets op zijn stoel. Van de vrolijke opgewektheid waarmee hij het gesprek was begonnen, was niets meer te merken.

‘Uiteraard niet. Maar de man die hem belde, schijnt daar een andere mening over te hebben.’

‘Heeft Adriaan Goederijke u verteld wat de mysterieuze beller beweerde?’

Harfsen maakte een vermoeid gebaar.

‘Adriaan Goederijke zou Arthur van Wateringen in de kelder van zijn antiquariaat hebben vermoord en uit zijn magazijn een kostbare sarcofaag hebben gestolen.’

‘Weet u om wat voor een sarcofaag het gaat?’

‘Een bronzen sarcofaag met een gestileerde ibis.’

‘U kent dat voorwerp?’

Harfsen knikte.

‘Arthur van Wateringen is met die bronzen sarcofaag bij mij thuis geweest.’

‘Aan het Linnaeushof?’

‘Ja.’

‘Wanneer?’

‘De dag dat hij werd vermoord.’

‘Waarom?’

‘Wat bedoelt u?’

De Cock toonde enig ongeduld.

‘Waarom kwam Arthur van Wateringen met de bronzen sarcofaag bij u?’

Harfsen spreidde zijn handen.

‘Om een vriendschappelijk advies. Arthur had de sarcofaag van een jonge vrouw gekregen voor een prijsbepaling. Ze wilde met het ding naar een veiling. Arthur had zelf wel interesse en vroeg zich af wat hij de jonge vrouw zou bieden.’

De Cock veranderde plotseling van onderwerp.

‘Weet u wat met het vierspan wordt bedoeld?’

‘Ja.’

‘Bent u lid van het vierspan?’

Harfsen glimlachte.

‘Dat schijnt u te interesseren. U hebt diezelfde vraag ook aan Adriaan Goederijke gesteld.’

‘Inderdaad.’

Harfsen schudde zijn hoofd.

‘Er is geen sprake van een lidmaatschap. Wij vormden geen soort geheim genootschap met min of meer duistere praktijken. Arthur van Wateringen, Adriaan Goederijke, Louis Bovenkerk en ik zijn… eh, waren vrienden… vrienden en vakbroeders. Als vakbroeders beconcurreerden wij elkaar, als vrienden boden wij elkaar de helpende hand.’

‘Heeft de dood van Arthur van Wateringen daar iets aan veranderd?’

Harfsen grinnikte.

‘We hebben alleen een man minder.’

De Cock boog zich iets naar hem toe.

‘U geldt… en dat zegt u ook zelf… als een expert op het gebied van Oudegyptische kunst. Wat vond u van de bronzen sarcofaag waarmee Arthur van Wateringen op de proppen kwam?’ Harfsen tuitte zijn lippen.

‘Een authentiek, goed bewaard en vrijwel onbeschadigd kunstwerk.’

‘Waardevol?’

‘Uiterst waardevol.’

De Cock hield zijn hoofd iets scheef.

‘Is het verwerven van zo’n kostbaar antiek voorwerp een motief voor moord?’

‘Dat kan ik niet beoordelen. Wat is een moord waard? Dat is úw metier.’

De Cock negeerde de opmerking.

‘Wat adviseerde u Arthur van Wateringen om de jonge vrouw voor de bronzen sarcofaag te bieden?’

‘Tienduizend gulden.’

De Cock schoof met een ruk naar voren.

‘Hoeveel?’

Harfsen weifelde even.

‘Tienduizend gulden.’

De Cock keek Harfsen ongelovig aan.

‘De sarcofaag was voor ruim twee miljoen verzekerd.’

8

Vledder grijnsde breed.

‘Eduard Harfsen!’ riep hij ongelovig. ‘Is die man een expert?’ De Cock knikte onbewogen. ‘Daar gaat hij voor door… expert op het gebied van Oudegyptische kunst.’

‘Dat klopt toch niet?’ sprak Vledder hoofdschuddend. ‘De maatschappij die de bronzen sarcofaag heeft verzekerd, is toch niet gek? Die stellen toch geen bedrag van ruim twee miljoen vast voor een object dat slechts tienduizend gulden waard is?’

‘Ik weet niet,’ antwoordde De Cock, ‘welke overwegingen de verzekeringsmaatschappij destijds heeft gemaakt. Maar je hebt het gehoord… Harfsen vond een bedrag van ruim twee miljoen gewoon absurd. Hij bleef erbij dat hij aan zijn collega en vooral goede vriend Arthur van Wateringen een juist advies had gegeven… een advies naar eer en geweten.’

‘Wat,’ vroeg Vledder spottend, ‘is de eer en het geweten van een antiquair?’

‘Ik heb mij nooit,’ antwoordde De Cock vrolijk, ‘met groepsethiek beziggehouden. Er zullen ongetwijfeld goede en slechte antiquairs zijn.’

Vledder staarde een tijdje voor zich uit. Een dwarse denkrimpel in zijn voorhoofd.

‘Zou… eh,’ vroeg hij weifelend, ‘zou Elisa van Oldekerke van dat advies van Harfsen hebben geweten?’

De Cock keek hem fronsend aan.

‘Ik… eh, ik dacht dat de mooie Elisa van Oldekerke voor jou als een betrokkene bij moord onbespreekbaar was?’

Vledder beet op zijn onderlip.

‘Ik ben realist.’

‘En dat betekent?’

Vledder gebaarde in zijn richting.

‘Als Arthur van Wateringen Elisa van Oldekerke heeft verteld dat hij voor de sarcofaag niet meer dan tienduizend gulden wilde geven… onder toevoeging dat hem bij informatie is gebleken dat tienduizend gulden een billijk bod was… dan kon Elisa met de gedachte aan ruim twee miljoen best in de verleiding zijn gekomen.’

De Cock knikte instemmend.

‘En op pad zijn gegaan om haar eigen sarcofaag te stelen?’

‘Dat bedoel ik. Met moord als een niet-bedoelde bijkomstigheid.’

‘Dat is inderdaad heel goed denkbaar. Het spijt me om dat te moeten zeggen. Maar die mogelijkheid heb ik al eerder overwogen.’

‘Als er geld in het spel is,’ vervolgde Vledder zijn betoog, ‘is er op het gedrag van mensen geen peil meer te trekken. Geld maakt de mensen gek, misdadig, onbetrouwbaar. Vooral als het veel is.’

De Cock leunde in zijn stoel achterover.

‘Er bestaat een onuitroeibare gedachte,’ verzuchtte hij, ‘dat geld geluk brengt.’

Vledder keek hem schattend aan.

‘Niet dus?’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Het is een leugen… een leugen door exploitanten van loterijen en kansspelen in stand gehouden. De meeste rijken op aarde leiden een ongelukkig leven en ervaren hun rijkdom als een last.’ Vledder glimlachte.

‘Als ze van die last bevrijd willen worden?’ sprak hij jolig. ‘Ik heb een armetierige bankrekening.’

De Cock keek naar hem op.

‘Jij zou echt rijk willen zijn?’ vroeg hij met een zweem van ongeloof.

Vledder knikte nadrukkelijk.

‘Het lijkt mij enig. Ik kan wel een paar leuke dingen bedenken, dingen waar ik nu niet aan toe kom: een mooi huis, een snelle auto, een cruise.’

De jonge rechercheur raakte opgewonden.

‘Ik zou vrijwillige giften van die zo zielig belaste rijken accepteren zonder naar de herkomst te vragen. Pecunia non olet.’ De Cock knikte traag voor zich uit.

‘Het is waar, geld stinkt niet. En volgens een Oudhollands spreekwoord kan men voor geld zelfs de duivel laten dansen.’ Hij spreidde zijn handen boven zijn hoofd.

‘Maar wie heeft behoefte aan een dansende duivel?’ Vledder glimlachte.

‘Hoe je het ook wendt of keert, het is toch wel makkelijk als je ruim bij kas bent. Je behoeft je geen zorgen te maken over bepaalde uitgaven. En geld opent alle deuren.’

‘Alle deuren… behalve de hemelpoort. Daar heeft het rammelen met een buidel geld geen zin meer. Volgens mijn informatie is de gebaarde Petrus, de hemelse bewaker van die poort, beslist onomkoopbaar.’

Vledder keek hem spottend aan.

‘Dat weet je zeker?’

‘Absoluut.’

Vledder boog zich iets naar voren.

‘Waarom willen alle mensen rijk zijn?’