De Cock schudde zijn hoofd.
‘Niet alle mensen… alleen de armen verlangen naar rijkdom. De rijken weten inmiddels dat rijkdom geen geluk brengt. In de bijbel staat een klein, bijna laconiek zinnetje: Ook de rijke stierf en werd begraven. Treffender kan men de betrekkelijkheid van rijkdom niet tot uitdrukking brengen.’
Vledder keek hem aan.
‘Je bent cynisch vanavond.’
De Cock knikte.
‘In de zaak van de vermoorde Arthur van Wateringen,’ sprak hij somber peinzend, ‘speelt de factor geld naar mijn gevoel een te overheersende rol. Daar word ik niet vrolijk van.’ De oude rechercheur kwam uit zijn stoel omhoog en slenterde naar de kapstok.
‘Waar ga je heen?’
De Cock draaide zich half om. Om zijn lippen dartelde een glimlach.
‘Ik word plotseling bevangen door hevige goudkoorts.’
‘Goudkoorts?’
De Cock knikte.
‘Mijn dorstige keel snakt naar het vloeibare goud van een cognackie.’
Vledder keek hem opgetogen aan.
‘Het café van Smalle Lowietje.’
De Cock en Vledder slenterden zij aan zij vanuit het politiebureau door de Warmoesstraat naar de Lange Niezel.
Het was warm en drukkend. De hitte van de dag hing nog tussen de gevels van de smalle straat en kleefde aan het asfalt. Loom trokken de rechercheurs verder via de Korte Niezel naar de Achterburgwal.
De Cock blikte verwonderd om zich heen. Het was voor het late avonduur ongewoon stil op de Wallen. Aanlokkelijk uitgedoste hoertjes zaten verveeld in hun zachtroze etalages. De al wat belegen prostituees hadden een breiwerkje op schoot en namen niet eens de moeite om de aandacht op zich te vestigen. De vraag was te gering en het aanbod groot.
De oude rechercheur blikte opzij.
‘Drukt hitte de potentie?’ vroeg hij verrast.
Vledder lachte.
‘Geen flauw idee.’
De Cock gebaarde om zich heen.
‘Het moet toch van invloed zijn? Anders bleven de hoerenkerels niet weg.’
Vledder schudde zijn hoofd.
‘Ik geloof niet dat onze hittegolf iets met verlaagde potentie heeft te maken. Volgens de statistieken worden er in tropische landen meer kinderen geboren dan in koudere streken.’ De Cock liet het onderwerp rusten. Beleefd lichtte hij zijn oude hoedje voor bekende hoertjes, die vrolijk naar hem wuifden. Op de hoek van de Achterburgwal en de Barndesteeg schoven de rechercheurs het etablissement van Smalle Lowietje binnen. Het was er intiem, schemerig en aangenaam koel.
Lowietje, wegens zijn geringe borstomvang in penozekringen steevast Smalle Lowietje genoemd, veegde zijn handjes langs zijn morsig vest en begroette de rechercheurs hartelijk. Zijn vriendelijk muizensmoeltje glom van pure genegenheid.
‘Een tijd niet gezien,’ kirde hij. ‘Dat is zeker veertien dagen geleden dat jullie voor het laatst bij mij waren. Konden jullie de weg naar mijn etablissement nog wel vinden?’
De Cock knikte.
‘We gingen op de lucht af.’
Smalle Lowietje glimlachte.
‘Zeker druk bij jullie aan de Kit?’
De Cock hees zich moeizaam op een kruk.
‘Zolang de misdaad loont,’ sprak hij somber, ‘kennen wij geen malaise.’
‘En… loont de misdaad?’
De Cock grijnsde.
‘Als nooit tevoren. Geen bedrijfstak is de laatste jaren zo winstgevend.’
Smalle Lowietje lachte.
‘Gelukkig dat er zoveel werk is. Anders hadden ze jou allang in de VUT geduwd.’
‘Dat heet,’ reageerde De Cock nukkig, ‘bij ons heel plechtig EfEl-O, Functioneel Leeftijds Ontslag. En daar ben ik naar mijn gevoel nog niet aan toe.’
Smalle Lowietje grinnikte.
‘Ik denk dat ze jou alleen nog met grof geweld uit de Amsterdamse politie kunnen verwijderen.’
‘Grof geweld is niet nodig,’ grinnikte De Cock. ‘Een gouden handdruk is voldoende.’
Vledder keek hem van terzijde verbaasd aan.
‘Ik dacht dat jij niets om geld gaf?’
De tengere caféhouder strekte zijn rechterwijsvinger naar de Cock uit.
‘Hetzelfde recept?’
Zonder op antwoord te wachten, dook hij aalglad onder de tapkast en kwam weer tevoorschijn met een fles verrukkelijke Franse cognac Napoleon, die hij met een gebaar van intense voldaanheid voor zich op de bar zette. Zijn vingertjes streelden de hals.
‘Het zal mijn ultieme streven zijn,’ sprak hij plechtig, ‘om tot in lengte van dagen zo’n heerlijke fles voor jou in voorraad te hebben.’
Zijn stem trilde van toewijding.
De Cock keek naar hem op.
‘Lowie,’ sprak hij plechtig, ‘je ontroert me.’
In een reeks routinegebaren zette de caféhouder drie diepbolle glazen op de bar en schonk klokkend in.
De Cock keek ernaar en genoot. Hij vertoefde graag in het café van Smalle Lowietje, een man die hij om zijn deugden, maar misschien meer nog om zijn ondeugden, als zijn vriend beschouwde.
Toen de caféhouder zijn ceremonie had voltooid, nam de grijze speurder het bolle glas op en warmde de cognac schommelend in de kom van zijn hand. Met gesloten ogen snoof hij de prikkelende geur en liet, met op zijn grof gezicht een expressie van opperste verrukking, het gouden vocht door zijn keel glijden.
‘Dit nu,’ oreerde hij, ‘zijn voor een dorstige ziel lavende momenten.’
Lowietje glunderde.
‘De Cock,’ sprak hij prijzend, ‘je bent een dichter… een poëet.’ De oude rechercheur negeerde de lof. Hij zette zijn glas neer, draaide zich op zijn kruk om en keek om zich heen. ‘Waar is iedereen?’ riep hij verwonderd. ‘Ik heb het bij jou nog nooit zo stil gezien.’
De tengere caféhouder spreidde zijn handjes.
‘Tijdens deze hittegolf begint iedereen hier in de buurt al vroeg aan de pils. Voor de verkoeling. Tegen de avond zijn ze zat, te verzadigd om nog een poot buitenshuis te zetten.’
‘Slecht voor de business.’
Smalle Lowietje knikte.
‘Het wordt voor de meiden op de Wallen tijd dat het ouwe wijven regent. Misschien krijgen de kerels er dan weer zin in.’ De caféhouder gebaarde om zich heen.
‘Het maakt voor mij niet veel uit,’ sprak hij achteloos. ‘Ik had hier vanmiddag al een volle bak. Genoeg omzet voor de hele dag.’ Hij wees naar het lege glas van De Cock. ‘Nog eens inschenken?’
De oude rechercheur knikte. Toen Smalle Lowietje zijn glas had gevuld, boog De Cock zich vertrouwelijk naar hem toe.
‘Als jij,’ opende hij vriendelijk, ‘vroeger, laat ik zeggen in je woelige jaren, een of ander kunstwerk had gejat, waar ging je er dan mee heen?’
Smalle Lowietje keek hem even aan en schudde toen zijn hoofd.
‘Het valt me van jou tegen,’ sprak hij verwijtend. ‘Jouw vraagstelling deugt niet. Ik heb nooit kunstwerken gejat. Ze kwamen wel eens op mijn pad.’
De Cock lachte.
‘Als er wel eens een kunstwerk op jouw pad kwam?’ verbeterde hij.
‘Ja?’
‘Aan welke heler bood je dat aan?’
Smalle Lowietje schudde opnieuw zijn hoofd.
‘Jij gebruikt in dergelijke zaken altijd van die zware woorden,’ reageerde hij wrevelig. ‘Ik ging niet naar een heler, maar naar een man die een kunstwerk van mij kocht zonder vragen te stellen.’ De Cock bekeek hem van over het randje van zijn glas. ‘En dat was geen heler?’
‘Nee.’
‘Wat dan?’
Smalle Lowietje antwoordde niet direct.
‘Vrijwel alle kunstminnaars,’ ging hij docerend verder, ‘kopen kunst zonder vragen te stellen. Waar denk je dat die vele, uit oude kastelen, musea en kerken ontvreemde schilderijen, beelden en andere kunstwerken blijven? Zelfs beroemde antieke werken, waarvan eenieder de afbeeldingen of omschrijvingen kent, komen nooit meer boven water… verdwijnen geruisloos in een privé-verzameling.’
‘Dat weet ik,’ sprak De Cock sussend. ‘Ik ken de problematiek. De lijst van vermiste beroemde kunstwerken is gigantisch lang. Ik vroeg je alleen aan wie jij de kunstwerken die, zoals jij dat noemt, toevallig op jouw pad kwamen, verkocht…’