Выбрать главу

De Cock maakte een verontschuldigend gebaar.

‘Voor ons, stardenkende politiemensen, reden genoeg om u als verdachte aan te merken.’

David van Wateringen knikte traag voor zich uit. De terechtwijzing van de oude rechercheur ontging hem.

‘Dat realiseer ik mij. Ten volle. Daarom ben ik niet weggegaan… heb ik mij vanmorgen zelf gemeld… een vlucht zou de verdenking jegens mij alleen maar versterken.’

De Cock hield zijn hoofd iets scheef.

‘Kunt u zich de verbazing van Marijn… die junk… voorstellen toen hij u met een rood hoofd die trap af zag komen?’

‘Natuurlijk,’ reageerde David nerveus, ‘wat had een man zoals ik in dat kraakpand te zoeken? Toen Marijn… vermoedelijk nauwelijks luttele seconden later… die dode Goederijke met een stiletto in zijn rug aantrof, zal zijn conclusie snel zijn getrokken.’

‘Het spijt mij,’ verzuchtte De Cock, ‘maar ook ik kan als rechercheur tot geen andere slotsom komen… Mijn starre denkpatroon als politieman laat geen enkele andere conclusie toe.’ De grijze speurder zweeg even. Daarna boog hij zich iets voorover. Zijn gezicht stond strak.

‘David van Wateringen, waarom hebt u de antiquair Adriaan Goederijke vermoord?’

David van Wateringen deinsde iets achteruit. De vraag had hem overrompeld. In een gebaar van wanhoop stak de jongeman zijn armen omhoog.

‘Ik heb Adriaan Goederijke niet vermoord,’ riep hij hees. ‘Dat heb ik u al een keer gezegd. Hij lag daar met die stiletto in zijn rug toen ik hem vond.’

‘Dood?’

David van Wateringen trok zijn schouders op.

‘Dat weet ik niet.’

De Cock keek hem vragend aan.

‘U hebt niet gekeken,’ sprak hij met een zweem van verontwaardiging, ‘of u aan het slachtoffer nog hulp kon bieden?’ David van Wateringen schudde zijn hoofd.

‘Die stiletto in zijn rug leek mij duidelijk genoeg. Wat viel er nog te redden? Bovendien heb ik op dat moment niet rationeel gedacht. Ik werd slechts door één impuls gedreven: weg van die plek.’ De Cock knikte begrijpend.

‘Hoe kwam u daar? Ik bedoel, had u een afspraak met Adriaan Goederijke?’

David sloot even zijn ogen.

‘Ik had geen afspraak met de heer Goederijke. Ik heb nooit persoonlijk contact met de man gehad. Ik kende hem alleen via mijn vader.’

‘Als één van het vierspan.’

David knikte. ‘Een vriend van vader. Het was puur toeval, een uitvloeisel van mijn nieuwsgierigheid, dat ik hem daar aantrof.’ De jongeman keek naar De Cock op. Hij likte aan zijn droge lippen.

‘Wilt u de waarheid horen?’

‘Dat is een pure gewetensvraag.’

De grillige accolades rond de mond van de oude rechercheur krulden tot een glimlach.

‘Het wordt wel eens betwijfeld, maar het achterhalen van de waarheid is de essentie van mijn beroep.’

David ademde diep.

‘Ik was in de sportschool… diezelfde sportschool waar u mij die middag hebt bezocht,’ begon hij rustig. ‘Ik had mijn gebruikelijke serie krachtoefeningen afgewerkt, minutenlang gedoucht en was bezig mij aan te kleden, toen ik door het raam van mijn kleedkamer de heer Goederijke voorbij zag komen.’

‘Hoe?’

‘Wat bedoelt u?’

‘In een auto? Op de fiets? Lopend? Gehaast? Opgewonden? Er zijn tal van mogelijkheden.’

David schudde zijn hoofd.

‘Gewoon, niets bijzonders. Hij liep daar.’ De jongeman zuchtte diep. ‘Aanvankelijk had ik daar geen moeite mee. Maar de dood van mijn vader spookte steeds door mijn gedachten… ik was daar geestelijk nog niet mee in het reine… en ik vroeg mij af wat de heer Goederijke in de Marnixstraat had te zoeken. Nieuwsgierig geworden kleedde ik mij snel aan, ging naar buiten en liep in de richting waar ik de heer Goederijke had zien gaan. Tot mijn verbazing zag ik hem nergens meer. Hij leek verdwenen, opgelost.’

‘In een auto gestapt?’

David maakte een hulpeloos gebaartje.

‘Die mogelijkheid heb ik niet overwogen. Ik heb niet op het verkeer gelet.’

‘U kent de auto van de heer Goederijke?’

David schudde zijn hoofd.

‘Maar ik ken de Marnixstraat. Ik kom al jaren in die sportschool en weet wat voor mensen er in de directe omgeving wonen. Echte Amsterdammers, gezellig, open. Maar geen kunstkenners of verzamelaars van antiek. Het verbaasde mij dat de heer Goederijke opeens was verdwenen. Gezien de omgeving, achtte ik het als enige mogelijkheid dat hij, om wat voor reden dan ook, dat smerige kraakpand was binnengegaan.’ De Cock knikte begrijpend.

‘Die weg bent u gevolgd?’

David greep met zijn handen naar zijn hoofd.

‘Ik ging dat kraakpand binnen. Argeloos. Zonder mij te realiseren wat mij te wachten stond. Later besefte ik dat ik in groot gevaar heb verkeerd… vrijwel aan de dood ben ontsnapt. De moordenaar van de heer Goederijke moet heel dicht bij mij zijn geweest. Dat kan niet anders. Ik heb niemand het kraakpand zien verlaten. Misschien stond hij of zij wel in een vertrek daarnaast of op een etage hoger.’

‘U hebt niets van hem of haar gezien of gehoord?’

‘Nee.’

‘U zag in het donkere kraakpand wel direct dat het slachtoffer de heer Goederijke was?’

David schudde zijn hoofd.

‘Zo donker was het niet,’ antwoordde hij met een zweem van verontwaardiging. ‘Het was er schemerig en het stonk er verschrikkelijk. Ik ging bijna over mijn nek.’

‘Hoe herkende u de heer Goederijke?’

‘Aan zijn kleding. Ik moet u bekennen dat ik niet zo nauwgezet naar zijn gezicht heb gekeken.’

‘Waarom niet?’

‘De… eh, de directe confrontatie met de dood schrikt mij af.’

‘En het beeldje?’

David reageerde verbaasd.

‘Wat voor een beeldje?’

‘Dat rechts naast het hoofd van de heer Goederijke stond.’

‘Ik heb niets gezien. Wat voor een beeldje moet dat zijn geweest?’

‘Een oesjebti.’

David keek hem verschrikt aan.

‘Een oesjebti?’

De Cock knikte.

‘Kent u die?’

De schrik in de ogen van de jongeman bleef.

‘Zo’n Egyptisch dodenbeeldje. Vader had er in de kelder een kist vol van.’

Vledder keek hem niet-begrijpend aan.

‘Je hebt hem laten gaan,’ riep hij verbijsterd. ‘Zomaar, vrij de straat op. Alsof er niets is gebeurd… alsof er niets met die vent aan de hand is.’ De Cock keek naar hem op. ‘Jij had hem willen houden?’ vroeg hij kalm.

Vledder knikte nadrukkelijk.

‘Een ideale verdachte. Geen alibi, door een getuige gezien op praktisch de plek, en op het tijdstip van de moord. Wat wil je als rechercheur nog meer? Als commissaris Buitendam alle facetten kent, dient hij voor jou een ontslagaanvraag in.’

De Cock gniffelde.

‘Wegens onbekwaamheid.’

Vledder snoof.

‘Dat durft hij niet. Maar als Buitendam slechts voor de helft wist, aan welke onwettige handelingen jij je in jouw onderzoeken schuldig hebt gemaakt, dan had hij jou al jaren geleden op non-actief gesteld.’

De Cock schoof zijn onderlip naar voren.

‘En waren er minder moorden opgelost.’

Vledder knikte traag.

‘Dat… eh,’ sprak hij met enige tegenzin, ‘moet ik helaas toegeven.’

‘Helaas?’

Vledder knikte.

‘Ik blijf liever binnen de grenzen van de wet.’ De Cock trok een grimas. ‘Ik ook, maar soms…’ De oude rechercheur maakte zijn zin niet af. ‘Je weet,’ ging hij zuchtend verder, ‘dat ik de commissaris zoveel als doenlijk ontloop.’ Vledder schudde zijn hoofd. ‘Dat heb ik nooit goed begrepen. Buitendam is in wezen toch een aardige man.’

De Cock knikte.