‘Het is zijn karakter. Ik houd voortdurend rekening met de onderdanigheid van Buitendam… zijn gevoelens van angst voor het hautaine, vaak onbekwame en wereldvreemde justitieapparaat. Koppel daaraan zijn van nature starre denkpatronen en begrijp dat van mijn kant jegens hem nooit openhartigheid is te verwachten.’
Vledder lachte.
‘De uitroep starre politieman van David van Wateringen zit je ook duidelijk dwars?’
De Cock knikte instemmend.
‘Nogal. Ik vind niet dat wij star denken. Als ik geen nuances kende, had ik David van Wateringen inderdaad voor moord ingesloten.’
Vledder knikte.
‘Dat had ik ook verwacht.’
‘Ik vond zijn verklaring acceptabel.’
Vledder zweeg even, hij liet de discussie over dit onderwerp rusten. Hij hield de wijsvinger van zijn rechterhand voor zijn neus.
‘Jij zoekt naar een moordenaar of moordenares die de beschikking heeft over oesjebti’s?’
De Cock knikte.
‘Zeldzame en dus kostbare beeldjes. Niet zomaar ergens voor het grijpen.’
Vledder keek hem schuins aan.
‘De vader van David van Wateringen had er een kist vol van.’
De Cock grijnsde.
‘Jij bedoelt te zeggen dat hij gemakkelijk over zo’n oesjebti kon beschikken?’
‘Inderdaad.’
De Cock maakt een schouderbeweging.
‘Denk eens aan de andere zoon… Evert van Wateringen. Aan Helen van Haaksbergen… de jonge weduwe van Arthur van Wateringen. Ook voor hen was het niet moeilijk om oesjebti’s te bemachtigen.’ Vledder trok een denkrimpel in zijn voorhoofd. ‘Je vergeet nog iemand.’
‘Wie?’
‘Elisa van Oldekerke… zij kende in de Oude Vensterstraat opvallend goed de weg in de kelder.’
‘Weet zij wat een oesjebti is?’
Vledder stond van zijn bureau op en liep naar de kapstok. De Cock keek hem verbaasd na.
‘Waar ga je heen?’
Vledder draaide zich half om.
‘Naar de Herenmarkt. Elisa van Oldekerke vragen of de ruim twee miljoen aan verzekeringspenningen al aan haar zijn uitgekeerd.’
Elisa van Oldekerke, slechts gekleed in een nauwelijks verhullend tulen negligé, waarin duidelijk de contouren van een roze bh’tje en een minuscuul slipje zichtbaar waren, keek van De Cock naar Vledder en terug. In haar ogen blonk wantrouwen.
‘Jullie komen mij toch niet vertellen,’ vroeg ze met iets van angst in haar stem, ‘dat jullie mijn verdwenen sarcofaag hebben opgespoord?’
De rechercheurs antwoordden niet.
Vledder gebaarde naar vier rotan fauteuils met gebloemde kussens rond een ronde matglazen tafel.
‘Mogen we gaan zitten?’
Elisa van Oldekerke knikte. Ze wachtte rustig tot de rechercheurs zich hadden genesteld, treuzelde nog enige seconden en nam toen tegenover hen plaats. Kalm, gracieus, geraffineerd, gericht op het effect dat ze kende.
De Cock onderdrukte met een krachtige wilsimpuls de betovering die haar feeërieke gestalte uitstraalde.
‘U bent bang voor onze activiteiten?’ vroeg hij vriendelijk. Elisa van Oldekerke knikte.
‘Als die activiteiten gericht zijn op het terugbrengen van mijn sarcofaag.’
‘U wilt uw eigendom niet meer terug?’
Elisa van Oldekerke schudde haar hoofd. Haar lange blonde haren golfden over haar schouders.
‘Ik wil dat ding nooit meer zien.’
Vledder grijnsde.
‘Ruim twee miljoen op een solide bank,’ sprak hij smalend, ‘is aantrekkelijker dan een bronzen sarcofaag op de schoorsteenmantel.’
Elisa van Oldekerke keek hem vernietigend aan. Ze trok haar mond samen en haar lichtgroene, bijna fosforescerende ogen schoten vuur.
‘Het gaat mij niet om geld,’ reageerde ze fel. ‘Ik wist ook niet dat die bronzen sarcofaag voor zoveel geld was verzekerd. Dat heb ik u toch verteld? Ik vernam dat eerst later van Pieter-Jan van Oldekerke toen ik hem schreef dat mijn sarcofaag was gestolen.’ Vledder snoof.
‘Volgens Pieter-Jan van Oldekerke wist u dat al geruime tijd… ook al op het moment dat u bij ons aangifte van diefstal deed.’ Elisa van Oldekerke brieste.
‘Dat is een leugen… een leugen om mij in een kwaad daglicht te stellen. Ik kreeg die sarcofaag toegestuurd zonder hoe of wat. Er was alleen een briefje bij van mijn oudoom Pieter, dat op de sarcofaag een vloek rustte. Meer niet.’
Vledder grinnikte vreugdeloos.
‘Waarom verklaarde PieterJan van Oldekerke, de respectabele executeur-testamentair van uw oudoom Pieter, dan tegen ons dat hij u onmiddellijk op de hoogte had gesteld van het enorme verzekeringsbedrag van ruim twee miljoen, dat uw oudoom Pieter voor de diefstal van de sarcofaag had afgesloten?’
Elisa van Oldekerke boog zich iets naar hem toe. Haar bevallige pose kwam terug. Ze schonk de jonge rechercheur een meelijwekkend lachje.
‘Een typisch familietrekje,’ legde ze liefjes uit. ‘Zo moet u dat zien. Als de familie Van Oldekerke de volle vrijheid had… als er geen wetten bestonden met de mogelijkheid van opsporing en zware bestraffing… dan moordden zij elkaar vrolijk en opgewekt uit. Geloof me, zonder enige tekenen van schuld of berouw.’ De Cock kwam tussenbeide. ‘U bent toch Elisa van Ol-de-kerke?’
Het duurde even. Toen gleed een glimlach om haar lippen.
‘Ik ben niet voor niets naar Amsterdam getrokken. Hier voel ik mij vrij. Hier zijn geen leden van de familie Van Oldekerke. Ik heb hier van niemand iets te vrezen… en niemand iets van mij.’ De Cock kwam uit zijn fauteuil overeind. ‘Weet u wat een oesjebti is?’
Elisa van Oldekerke keek hem niet-begrijpend aan. ‘Een oesjebti?’
De Cock knikte.
‘Oes-jeb-ti,’ antwoordde hij nadrukkelijk. Elisa van Oldekerke schudde haar hoofd. ‘Geen flauw idee.’ De Cock liet het onderwerp vallen. ‘Weet u al iets meer van de vloek die op de sarcofaag zou rusten?’
Elisa van Oldekerke stond op en stapte op hem toe. De geur van haar parfum bracht hem in een wolk van zoete bedwelming.
‘Ik begin,’ sprak ze zacht, bijna fluisterend, ‘in die vloek te geloven. De kracht van de vloek op die vermaledijde sarcofaag heeft zich reeds ruimschoots bewezen.’
De Cock steeg boven haar bedwelming uit.
‘Bewezen?’ vroeg hij argwanend.
Elisa van Oldekerke knikte. Haar groene ogen vonkten.
‘Twee mannen zijn al aan die vloek ten offer gevallen. En het einde is nog niet in zicht.’
12
De Cock raapte zijn hoedje van het tapijt, stond op en schuifelde het vertrek uit.
Vledder volgde. Bij de deur bleef de oude rechercheur staan en draaide zich om.
‘Welk einde verwacht u?’
Elisa van Oldekerke kwam traag uit haar rotan fauteuil overeind.
‘Kunt u in de toekomst blikken?’ vroeg ze uitdagend. De Cock schoof zijn onderlip vooruit.
‘Gelukkig niet.’
Elisa van Oldekerke schudde haar hoofd.
‘Ik evenmin.’ Ze tikte met de toppen van haar vingers een paar maal op haar borst. ‘Maar in mijn hart bonst een waarschuwing.’
De Cock keek haar vragend aan.
‘Voor wie… voor wat?’
‘Voor onheil. Onheil over mensen in onze omgeving.’ Bevallig, op haar blote voeten, schreed Elisa van Oldekerke in haar adembenemend negligé op De Cock toe en drukte hem tot afscheid een kus op zijn rechterwang.
‘Wees lief,’ sprak ze beminnelijk, ‘en zorg ervoor dat ik die sarcofaag nooit terugkrijg.’
De Cock voelde de tedere kus op zijn wang gloeien, maar behield zijn achterdocht.
‘In ruil voor ruim twee miljoen?’
Ongewild klonk zijn stem harder dan hij bedoelde.
Elisa van Oldekerke schudde haar hoofd. Haar gezicht zag bleek, haar neusvleugels trilden en in haar helgroene ogen spiegelde een zee van angst en vertwijfeling.
‘In ruil voor mijn zielenrust,’ antwoordde ze zacht. ‘Geld heeft voor een dode geen waarde meer.’