Выбрать главу

‘Heel realistisch.’

Elisa van Oldekerke knikte.

‘Houd die sarcofaag ver van mij. Ik wil geen derde slachtoffer zijn.’

Ze liepen vanaf de Herenmarkt langs het West-Indisch Huis naar de Haarlemmerstraat en verder over de sluis naar de Stromarkt. Het regende. Boven de oude binnenstad hing loom en traag een dikke vuile grauwe mist als een moltondeken, die elk glimpje zonlicht uit de straten hield. De oude geveltjes aan de Haarlemmerstraat huilden verdrietig en in de verte lag het Centraal Station gehuld in nevelige sluiers.

De Cock trok de kraag van zijn regenjas omhoog en schoof zijn hoedje ver naar voren. Met zijn tong likte hij een vette regendruppel van zijn neus.

Vledder keek hem van terzijde aan.

‘Ze kuste jou.’

De Cock glimlachte.

‘Jaloers?’

Vledder schudde zijn hoofd.

‘Het was een judaskus,’ foeterde hij. ‘Voor ruim twee miljoen kus ik de snuit van een varken.’

De Cock bleef in de regen staan. In zijn markant gelaat trilden alleen de mondhoeken.

‘Ik vind de vergelijking niet zo vleiend,’ sprak hij vriendelijk. Vledder ademde diep.

‘Ik bedoel dat niet beledigend. Jij bent best een aantrekkelijke oude vent.’

De Cock grinnikte.

‘Ook dat klinkt niet erg complimenteus.’

Vledder hield stil.

‘Laat je niet inpalmen. Dat bedoel ik. Elisa van Oldekerke is geraffineerder dan je denkt.’

De Cock liep door.

‘Ik ben nog nooit voor een kus bezweken,’ mopperde hij grimmig. ‘Elisa van Oldekerke is bang voor die vloek. Ze is ervan overtuigd dat zowel Arthur van Wateringen als Adriaan Goederijke als gevolg van die vloek zijn vermoord.’

Vledder liep De Cock achterna en klemde zijn lippen op elkaar. ‘Elisa van Oldekerke leidt ons bewust om de tuin of ze ziet spoken.’

Nu bleef De Cock staan.

‘Jouw houding ten opzichte van Elisa van Oldekerke is na die kus op mijn wang wel veranderd,’ stelde hij olijk vast. ‘Toen ik een paar dagen geleden opperde dat Elisa van Oldekerke wel eens belang kon hebben bij het verdwijnen van haar sarcofaag, noemde jij mij een denkende automaat… een man met een ziekelijke geest.’

Vledder wuifde zijn opmerking weg.

‘Haar verhaal klopt niet,’ zei hij geëmotioneerd. ‘De vloek zou betrekking hebben op mensen die rechtmatig of onrechtmatig in het bezit van de bronzen sarcofaag zijn of waren. Dat slaat niet op Adriaan Goederijke. Arthur van Wateringen heeft hem de sarcofaag laten zien… om advies. Meer niet. Adriaan Goederijke is nooit, noch rechtmatig noch onrechtmatig, in het bezit van de sarcofaag geweest.’

De Cock liep weer door.

‘Elisa van Oldekerke was in het bezit van de bronzen sarcofaag… het voorwerp is nog steeds haar eigendom… en als zij in de vloek gelooft, dan is haar angst verklaarbaar.’

Vledder liep mokkend achter hem aan. Het feit dat De Cock hem op zijn totaal veranderde houding ten opzichte van Elisa van Oldekerke had gewezen, zat hem behoorlijk dwars.

‘Toen ik bij haar op visite was,’ meesmuilde hij, ‘was ze ook lief tegen mij.’

‘Heeft ze jou gekust?’

‘Nee.’

De oude rechercheur liet het onderwerp rusten. Een spottende opmerking hield hij voor zich. Hij wilde zijn jonge collega niet kwetsen.

Vanuit het Kattegat sjokten ze naar de Spuistraat, staken de rijbaan over en slenterden via de Korte Kolksteeg langs het Korenmetershuisje naar de Oudebrugsteeg. Voor de derde keer bleef De Cock in de steeds feller stromende regen staan.

‘Heeft de telefoontap nog iets opgeleverd?’

Vledder keek hem verward aan.

‘Telefoontap?’

De Cock knikte.

‘Na die mysterieuze telefoontjes hebben we toch een tap op de telefoon van Adriaan Goederijke gezet. Je hebt er persoonlijk over gebeld met de officier van justitie en de rechter-commissaris.’ Vledder sloeg met zijn vlakke rechterhand tegen zijn mond. ‘Ik heb helemaal niet meer aan die tap gedacht.’

De Cock keek hem bestraffend aan.

‘Dat is toch belangrijk. Adriaan Goederijke had volgens David van Wateringen geen afspraak met hem. Toch ging de antiquair naar dat gore kraakpand aan de Marnixstraat. Waarom?’ Vledder reageerde aarzelend.

‘Omdat iemand hem naar dat kraakpand had gelokt.’‘Waarmee.’

‘Een aanlokkelijk aanbod.’

‘Hoe?’

‘Middels een telefoontje.’

De Cock grijnsde.

‘En dat telefoontje staat…?’ Hij maakte zijn zin niet af. ‘Hopelijk op die tap.’

De Cock duimde over zijn schouder.

‘Ga naar het hoofdbureau. Neem desnoods een taxi. En luister die tap af.’

Vledder liep bedremmeld bij hem weg. Na een vijftig meter rende hij terug en haalde De Cock in.

‘Dat aanlokkelijk aanbod?’

‘Ja?’

‘De bronzen sarcofaag?’

Toen De Cock in de Warmoesstraat de hal van het politiebureau binnenstapte, wenkte Jan Kusters hem met een kromme vinger.

De oude rechercheur liep op hem toe.

‘Ik weet het,’ gniffelde hij, ‘jij hebt als gedreven wachtcommandant door jouw menslievend gedrag aan de Warmoesstraat de Nobelprijs voor de vrede gekregen.’

‘Barst.’

De Cock grinnikte.

‘Dus niet.’

Jan Kusters stak zijn arm omhoog.

‘Maak je borst maar nat. Buitendam heeft een zware delegatie verontruste antiquairs op bezoek. Ze verwijten hem valse voorlichting.’

De Cock trok zijn schouders op.

‘Hij moet maar zien hoe hij zich redt. Het is niet mijn schuld dat hij voorbarige uitspraken doet.’

De wachtcommandant keek om zich heen.

‘Waar heb je Vledder gelaten?’

‘Die luistert een tape af.’

Jan Kusters trok een grimas.

‘Op het hoofdbureau doen ze niets anders.’

De Cock reageerde niet.

‘Verder nog iets?’

De wachtcommandant knikte.

‘Er zit boven een vrouw op je te wachten.’

‘Een vrouw?’

Jan Kusters raadpleegde een notitie.

‘Ene Helen van Haaksbergen, weduwe van de vermoorde Arthur van Wateringen.’

De Cock liet zich op zijn stoel achter zijn bureau zakken en keek Helen van Haaksbergen van terzijde aan. De jonge vrouw droeg, losgeknoopt, een wijde zwarte regenmantel, waaronder een zwarte jersey japon, die haar slanke gestalte volkomen recht deed. Hij plooide zijn mond tot een glimlach.

‘Zwart staat u goed,’ sprak hij bewonderend.

De ogen van Helen van Haaksbergen schoten vuur.

‘Hoe moet ik dit opvatten?’ vroeg ze fel. ‘Dat ik blij moet zijn met de dood van Arthur?’

De Cock keek haar verwonderd aan.

‘Zwart staat u goed,’ herhaalde hij sussend. ‘Dat meen ik. Zonder enige bijbedoeling.’

Helen liet haar hoofd iets zakken.

‘Neem mij niet kwalijk,’ sprak ze mat. ‘Ik heb sinds de dood van Arthur zulke vervelende reacties gehad, dat ik elke opmerking wantrouw.’

‘Wat voor reacties?’

‘Daar ga ik liever niet op in.’

De Cock strekte zijn rechterarm naar haar uit.

‘Men suggereerde,’ schatte hij, ‘dat u het overlijden van uw echtgenoot niet betreurde?’

Helen keek dankbaar naar hem op.

‘Precies,’ beaamde ze. ‘Zo is het. De dood van Arthur zou mij goed uitkomen. Zijn heengaan zou mij tot een rijke en invloedrijke vrouw hebben gemaakt. Een status die ik niet verdiende. Ik kreeg anonieme ansichtkaarten toegestuurd met dezelfde opmerking die u maakte: Zwart staat u goed.’

De Cock glimlachte.

‘De negatieve interpretatie is van uzelf.’

Helen knikte.

‘Dat besef ik. Misschien ben ik wel te gevoelig.’ Ze plukte aan haar jersey japon. ‘Dit zwart zou mij tegen aantijgingen moeten beschermen.’