De Cock keek haar onderzoekend aan.
‘Bent u gekomen om uw leed te verzachten?’
Helen schudde haar hoofd.
‘Ik wil opheldering. Hoever bent u met uw onderzoek gevorderd?’ De Cock wreef met zijn vlakke hand over zijn breed gezicht. Hij vroeg zich af hoe hij zijn aanval op haar het best kon openen. ‘Laten we samen eens teruggaan,’ begon hij vriendelijk, ‘naar die tragische avond toen ik het ontzielde lichaam van uw man in de kelder van zijn winkel aan de Oude Vensterstraat ontdekte. Kort na die ontdekking kwam u ter plekke. U vertelde mij dat u was gebeld door een man aan de overkant van de straat, die u waarschuwde dat er voor de winkel een ambulancewagen stond en dat er vermoedelijk iets met uw man was gebeurd.’ De oude rechercheur zweeg even voor het effect.
‘Wij zijn op zoek geweest naar die man… huis aan huis hebben wij daar uitgekamd… maar de mysterieuze man van dat telefoontje hebben wij niet kunnen achterhalen.’
Helen keek hem verwilderd aan.
‘Dat moet,’ schreeuwde ze onbeheerst. ‘Die man was er… die man sprak van een ambulance voor de deur van onze zaak en…’ De Cock onderbrak haar.
‘Wij verkeren nu in een dilemma. Was er wel zo’n telefoontje dat u naar de winkel bracht… of wist u uit eigen ervaring wat er met uw man was gebeurd?’
Helen van Haaksbergen boog iets van hem weg.
‘Ei… eh, eigen ervaring,’ stamelde zij onthutst. ‘Ik… eh, ik begrijp u niet.’
De Cock bracht zijn handen naar voren.
‘Vermoordde u uw echtgenoot Arthur van Wateringen?’ vroeg hij emotieloos. ‘Of liet u dat in uw opdracht door een ander doen?’
De oude rechercheur lette scherp op haar reacties. Een moment was hij ervoor beducht dat Helen van Haaksbergen haar bewustzijn zou verliezen. De kleur gleed van haar gelaat, maar ze herstelde zich snel.
‘Uw beschuldigingen raken mij niet,’ antwoordde ze trillend. ‘Ik ben gewaarschuwd door een man die mij zei dat hij in de Oude Vensterstraat vanaf de overkant van de zaak belde. Dat u zo’n man niet hebt kunnen vinden, bewijst nog niet dat die man er niet was.’
De Cock hoorde haar verweer onbewogen aan.
‘Het zou,’ sprak hij kalm, ‘ter bevestiging van uw relaas beter zijn geweest als wij die man wel hadden gevonden.’ Helen zwaaide met haar armen. Haar wijde zwarte regenmantel gleed van haar ronde schouders over de leuning van haar stoel. ‘Die man was er,’ schreeuwde ze opnieuw. ‘Ik zou zijn stem uit duizenden herkennen.’
‘Hoe meldde hij zich?’
Helen aarzelde.
‘Met… eh, met mevrouw Van Wateringen?’
‘Hij heeft zijn naam niet genoemd?’
‘Nee.’
‘Bijzondere kenmerken, streek- of stadsgebonden herkenbare accenten?’
Helen zuchtte.
‘Daar heb ik niet zo op gelet. Het telefoontje bracht mij in de war. Het schokte mij. Ik ben onmiddellijk in mijn auto gesprongen en…’
De Cock onderbrak haar.
‘Kort voor zijn dood meldde uw man aan een jonge vrouw dat uit zijn magazijn haar bronzen sarcofaag met daarop een gestileerde ibis was gestolen.’
‘Dat hebt u mij verteld. Die bronzen sarcofaag had Arthur in consignatie.’
‘Zijn er bij die diefstal uit het magazijn van uw man nog andere voorwerpen ontvreemd?’
‘Zoals?’
‘Oesjebti’s… beeldjes die u zo liefdevol us-hab-ti’s noemde?’ Er gleed een glimlach over het gezicht van Helen van Haaksbergen.
‘Dat is niet na te gaan.’
De Cock reageerde verwonderd.
‘Waarom niet?’
‘Arthur had er een kist vol van.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Een kist vol?’
‘Ja.’
‘Ze zijn toch erg kostbaar?’
Helen knikte instemmend
‘Dat zijn ze. Vooral gave exemplaren. Om de prijs stabiel te houden, bracht Arthur er slechts zo nu en dan een op de markt. Bij een te groot aanbod zouden de prijzen kelderen.’‘Hoe kwam uw man aan zoveel oesjebti’s? Ze zijn toch schaars?’ Helen glimlachte.
‘Die heeft Arthur jaren geleden eens voor een habbekrats gekocht van een man die er geen benul van had dat hij met die kist ushabti’s een fortuin in zijn bezit had.’
De Cock zweeg. In zijn gedachten ging hij het verhoor van Helen nog even na.
‘U moet er wel rekening mee houden,’ sprak hij ernstig, ‘dat ik u voor de moord op uw man nog steeds als een mogelijke verdachte beschouw en dat ik mijn naspeuringen in die richting zal voortzetten.’
Over het gelaat van Helen gleed een vluchtig lachje.
‘U denkt dat ik mijn man heb vermoord?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Ik denk niet dat u uw man Arthur van Wateringen hebt vermoord,’ verbeterde hij. ‘Ik sluit die mogelijkheid niet uit.’ Helen rechtte haar rug en keek hem meelijwekkend aan. ‘Wat anderen ook mogen denken of geloven, ik hield van Arthur. Ons leeftijdsverschil deed daar niets aan af. Ik hield van hem… zielsveel.’
Ze boog zich iets naar voren.
‘En zou een vrouw,’ vroeg ze liefjes, ‘haar goede, kerngezonde man, van wie zij zielsveel houdt, om zeep helpen?’
De Cock keek haar aan. Haar woorden dreunden in zijn hoofd. Het was alsof er plotseling iets in hem knapte. Haar gezicht, haar gestalte, kregen in zijn geestesoog plotseling een duivelse gedaante. De wijde zwarte regenjas op de leuning van haar stoel veranderde in een satanisch kleed.
‘U hield zielsveel van hem?’ vroeg hij grimmig.
‘Ja.’
‘En Arthur van Wateringen was een viriele man… een uitbundig minnaar, die ook al uw lichamelijke wensen bevredigde?’ In de ogen van Helen vonkte argwaan.
‘Dat was hij,’ antwoordde ze benepen.
De Cock snoof.
‘Waarom bracht u dan tijdens uw huwelijk met Arthur van Wateringen vele nachten bij uw ex-man Iwan Terborch door?’ Getergd sprong Helen overeind. ‘Heeft Evert u dat verteld?’ De Cock knikte. ‘Tot in details, en ik bewonder de geestkracht van uw verscheiden man Arthur van Wateringen dat hij u daarover nooit om opheldering vroeg.’
Helen viel op de stoel terug. Ze verborg haar gezicht in haar handen.
‘Iwan Terborch,’ snikte ze, ‘is een verschrikkelijk mens. Ik vervloek de dag dat ik hem heb leren kennen. En ik moet in een toestand van totale verstandsverbijstering hebben verkeerd toen ik met hem trouwde. Ik heb u verteld dat hij ettelijke malen heeft gedreigd om Arthur van Wateringen te vermoorden. Het was mijn angst dat hij dat werkelijk zou doen. Ik heb hem gebeden en gesmeekt om mij en Arthur met rust te laten. Dat wilde hij niet… tenzij ik met hem een pact sloot.’
De Cock trok een vies gezicht.
‘Een pact?’
Helen knikte.
‘Hij zou ons met rust laten als ik eenmaal per maand een nacht met hem doorbracht.’
De Cock staarde haar verbijsterd aan.
‘En daar ging u op in?’
Helen kruiste haar armen op het blad van het bureau en liet haar hoofd daarop zakken.
‘Ik kon niet anders.’
13
Vledder kneep zijn lippen tot een smalle lijn. Zijn jong gezicht kreeg een uitdrukking van verbeten woede.
‘Iwan Terborch!’ riep hij verachtelijk. ‘Wat een schoft. Een vrouw zo’n vernederende overeenkomst opdringen… onder die voorwaarden. Onvoorstelbaar. Die vent is van de ratten besnuffeld.’ De Cock grijnsde.
‘Je doet de ratten onrecht.’
Vledder keek hem vol verwachting aan.
‘Gaan we hem arresteren?’
‘Waarvoor?’
‘De moord op Arthur van Wateringen?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Daar is zo’n gluiperige vent te laf voor.’
‘Dat weet je zeker?’
De Cock knikte.
‘Ik heb dergelijke typen meer ontmoet. Ten opzichte van vrouwen durven zij zich van alles te permitteren… zijn ze gemeen, laaghartig, gewelddadig…’
Vledder onderbrak hem.