Выбрать главу

‘Je doet er toch wat aan?’

‘Ik heb Helen van Haaksbergen ertoe kunnen bewegen aangifte tegen haar ex-man te doen. Om haar weinig bedenktijd te gunnen, heb ik onmiddellijk van haar een uitgebreide verklaring opgenomen. Ik wil niet dat Iwan Terborch zijn straf ontloopt.’ Vledder keek hem verward aan.

‘Jij hebt een verklaring opgenomen?’ vroeg hij ongelovig. ‘Ik dacht dat jij allergisch was voor schrijfmachines.’

De Cock glimlachte.

‘Het ging op die elektronische ratelmachine van jou wel niet zo rap… soms vlogen de toetsen onder mijn vingers vandaan… maar het is uiteindelijk een gedegen werkstuk geworden, waar zelfs de meest louche strafpleiter geen vinger tussen krijgt.’

‘Dat kun je?’

‘Nog steeds. Zelfs zonder jouw hulp.’

‘En het vervolg?’

‘Ik heb contact opgenomen met de zedenpolitie aan het hoofdbureau. Ze waren het met mij eens dat het een zeer ernstig vergrijp was. Iwan Terborch wordt vannacht van zijn bed gelicht.’ Vledder leek gerustgesteld.

‘Ben je verder van die Helen van Haaksbergen nog wat wijzer geworden?’

‘Ze kon tot mijn spijt niet nagaan of er bij de diefstal van de sarcofaag ook nog enige oesjebti’s uit het magazijn van haar man waren ontvreemd. Arthur van Wateringen bezat volgens haar een kist vol van die waardevolle beeldjes.’

‘Vind je dat belangrijk?’

De Cock knikte.

‘De beide oesjebti’s die bij de vermoorde antiquairs werden gevonden, moeten toch ergens vandaan komen. De herkomst kan naar de dader of daderes leiden.’

De oude rechercheur zweeg even.

‘Verder houdt Helen van Haaksbergen vol, ondanks jouw onderzoek in de Oude Vensterstraat, dat zij op de avond van de moord werd gebeld door een man die haar vertelde dat er een ambulancewagen voor de deur van de winkel…’

De Cock stokte.

‘Wat stond er op de tap?’ veranderde hij plotseling van onderwerp. Het gezicht van Vledder versomberde.

‘Het was een bar slechte opname. Veel geruis en gekraak. Er was bijna geen stem te herkennen. Bovendien sprak hij op een vreemde toonhoogte.’

‘Het was een man?’

Vledder weifelde.

‘Dat vermoed ik. Mijn eerste impressie was dat ik naar een mannenstem luisterde. Later ben ik daaraan gaan twijfelen. Ik kreeg de indruk dat degene die belde, zich er plotseling van bewust werd dat hij of zij, dat laat ik dus even in het midden, zijn of haar stem moest verdraaien. Het werd wel een octaaf hoger.’ Vledder zweeg even. De onzekere expressie op zijn gelaat veranderde.

‘Maar één ding,’ sprak hij ferm, ‘bleek uit het opgenomen telefoongesprek zonneklaar. Adriaan Goederijke werd heel geraffineerd naar dat kraakpand in de Marnixstraat gelokt.’

‘De lokroep?’

‘Een bronzen sarcofaag met een gestileerde ibis.’

De Cock had moeie voeten.

Met een van pijn vertrokken gezicht tilde hij zijn benen omhoog en legde ze heel voorzichtig op zijn bureau. Het was daarbij alsof duizenden kleine duiveltjes met evenzovele spelden geniepig in zijn kuiten prikten. Dat was een slecht teken, wist hij. Telkens wanneer de zaken niet naar wens verliepen, wanneer hij het gevoel had steeds verder van de oplossing weg te drijven, kroop de vermoeidheid in zijn voeten en speelden deze geniepige duiveltjes hun sadistisch spel.

De oude rechercheur ging in gedachten na of zijn onderzoek in de zaak van de vermoorde antiquairs er werkelijk zo slecht voorstond als de plotseling opdoemende duiveltjes in zijn kuiten deden vermoeden. Na ampele overwegingen kwam hij tot de trieste conclusie dat hij geen enkel lichtpuntje kon ontdekken. Alles was nog net zo duister als op het moment waarop hij het ontzielde lichaam van Arthur van Wateringen in de kelder van zijn winkel vond.

De Cock kneep zijn ogen even stijf dicht en beet op zijn onderlip. De pijnscheuten kwamen in zijn kuiten terug en tekenden zijn gelaat. Vledder keek zijn oude leermeester bezorgd aan. ‘Heb je het weer?’

De Cock trok zijn rechterbeen omhoog en tastte naar een pijnlijke kuit. ‘Het is een familiekwaal.’ Hij zuchtte diep en legde zijn been weer op zijn bureau.

‘Mijn oude grootmoeder op Urk had het ook. Zij gebruikte haar kuiten als barometer. Als ze in haar stramme kuiten helse prikken voelde, was er storm op komst en bleef mijn grootvader, die visser was, thuis.’

‘En klopte het?’

‘A ltijd.’

Vledder lachte.

‘Was je vader visser?’

De Cock knikte met een somber gezicht.

‘Zijn schip verging tijdens een woeste stormnacht. Het was eind november. Moeder had al een sinterklaassurprise voor hem in huis.’

‘Waarom ben jij geen visser geworden?’

De Cock zuchtte.

‘Mijn vrouw heeft, net als mijn oude moeder, sterke gezonde kuiten.’

Vledder grijnsde.

‘Geen waarschuwende barometer om je in de haven te houden.’

‘Precies.’

De grijze speurder leunde in zijn stoel achterover en staarde secondenlang nadenkend naar het vergeelde plafond van de grote recherchekamer.

‘Adriaan Goederijke,’ sprak hij plotseling, ‘heeft de dood aan zichzelf te wijten.’

Vledder keek hem verrast aan.

‘Hij werd vermoord.’

De Cock knikte.

‘Dat was niet nodig geweest.’

‘Hij had het kunnen voorkomen?’

‘Natuurlijk. Adriaan Goederijke wist dat er een bronzen sarcofaag met een gestileerde ibis bij Arthur van Wateringen was gestolen en dat zijn vriend Arthur daarbij de dood vond. Toen de lokroep hem bereikte, had hij ons moeten waarschuwen. Dan hadden wij de moordenaar kunnen opvangen. Maar Adriaan Goederijke ging op eigen voordeel uit.’

‘Het werd zijn dood.’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Ik voel ook geen greintje medelijden,’ sprak hij somber. De grijze speurder verzonk weer in gepeins. Hij kneep met duim en wijsvinger in de zijkanten van zijn voorhoofd. Er vonkte iets vanbinnen. Een helder moment, dat de duistere hoeken van zijn brein even fel belichtte. Met een bruusk gebaar nam hij zijn benen van zijn bureau, stond op en slenterde naar de kapstok. Vledder kwam hem na.

‘Je moeie voeten?’

‘Over.’

‘Waar ga je heen?’

De Cock pakte zijn hoedje en draaide zich half om.

‘Naar het Linnaeushof. Antiquair Eduard Harfsen waarschuwen.’

‘Waarvoor?’

‘Een snelle dood met een stiletto tussen zijn schouderbladen.’ Na het bellen van De Cock deed mevrouw Harfsen de deur van haar woning open en keek de mannen op haar stoep verwonderd aan.

De oude rechercheur lichtte beleefd zijn hoedje.

‘Mijn naam is De Cock,’ opende hij beminnelijk. ‘De Cock met… eh, met ceeooceekaa.’ Hij duimde opzij. ‘En dat is mijn collega Vledder. Wij zijn als rechercheurs verbonden aan het politiebureau in de Warmoesstraat.’

Het gezicht van mevrouw Harfsen verhelderde.

‘Ik weet het,’ riep ze blij. ‘Inderdaad… van de Warmoesstraat. Mijn man is bij u geweest in verband met de dood van Arthur van Wateringen.’

De Cock knikte.

‘Er hebben zich inmiddels nieuwe verwikkelingen voorgedaan en wij…’

Mevrouw Harfsen onderbrak hem.

‘U bedoelt de moord op Adriaan Goederijke. Ik heb het gelezen in de krant.’

De Cock wees voor zich uit.

‘Mogen we even binnenkomen?’

Mevrouw Harfsen deed een stap opzij, sloot de deur achter hen en ging de rechercheurs voor naar een gezellig ingerichte woonkamer met een kwartet forse houten fauteuils en in het midden, dominant, een monumentale schouw.

Mevrouw Harfsen ging zitten en legde haar handen in haar schoot.

‘Het is toch verschrikkelijk wat er met Adriaan is gebeurd,’ babbelde ze bezorgd. ‘Het was een aardige vent. Mijn man kon goed met hem opschieten.’

De Cock liet zich in een fauteuil zakken en legde zijn hoedje naast zich op het parket.