De jonge rechercheur reageerde niet. Hij zwaaide om zich heen.
‘Dit is een intiem parkeerplaatsje.’
De Cock knikte.
‘De enige parkeerplaats die ik ken, waar het gras tussen de stenen groeit. Maar het is een ideale plek. Onze wagen valt hier niet op en daar boven vanaf het bankje op de dijk heb je een prachtig uitzicht over het IJsselmeer en de mond van de haven van Medemblik. Ik kan mij geen betere ontmoetingsplaats voorstellen.’
‘Voor wie?’
‘Antiquair Louis Bovenkerk en zijn moordenaar.’
‘Gaan wij die hier ter plekke ontmaskeren?’
De Cock trok een grimas.
‘Dat hoop ik. Appie Keizer en Fred Prins verwacht ik hier elk ogenblik. Als zij met hun wagen de smalle dijk afsluiten, krijgt de moordenaar geen kans om te ontsnappen… tenzij hij te voet in de richting van het kasteel vlucht, maar dan komt hij niet ver.’ Vledder verzonk in gepeins.
‘Ken jij die Louis Bovenkerk?’
De Cock knikte.
‘Terwijl jij met de stemanalyses bezig was, heb ik hem opgezocht. Hij woont sinds kort op een boerderij in Oostwoud. Dat is hier pal bij. Zoals ik verwachtte, had ook Bovenkerk telefonisch een aanbod gekregen voor de aankoop van een bronzen sarcofaag met een gestileerde ibis. Ik heb hem geadviseerd om op het aanbod in te gaan en deze plek als ontmoetingsplek te kiezen.’
‘En daar ging hij op in?’
‘Na veel moeite.’
Niet ver van hen vandaan zette een man zijn fraaie rode Peugeot Break-406 op de parkeerplaats, stapte uit en liep via een houten trap naar de dijk en ging op een bankje zitten. Hij nam uit zijn zak een verrekijker en tuurde naar de zeilboten op het IJsselmeer.
Vledder wees door de voorruit.
‘Is dat hem?’
De Cock knikte.
‘Louis Bovenkerk.’
‘Als de moordenaar toesteekt… hoe kun je hem beschermen?’
‘Hij heeft een ijzeren plaat op zijn rug. Bovendien houden we hem in het zicht en kunnen als het nodig is direct ingrijpen.’ Appie Keizer schuifelde het parkeerplaatsje op en liep op hun wagen toe. De Cock draaide zijn raampje open.
‘Zijn we op tijd?’
De oude rechercheur blikte op zijn horloge.
‘We hebben nog minstens tien minuten.’
Schuin achter hen in de begroeiing die het parkeerplaatsje omgaf, stierf het ronkend geluid van een motor weg. Een man in het leer en een witte helm op zijn hoofd liep aan hun wagen voorbij en slofte naar de houten trap die naar de dijk voerde. Boven aan de dijk bleef hij even staan. Uit de rechtermouw van zijn lederen jack gleed een stiletto naar zijn hand.
Vledder stapte uit en gilde. Eén moment leek de man besluiteloos, toen stormde hij de trap af, wierp Vledder tegen de grond en rende langs de wagen van De Cock. Kort daarna startte een motor en reed van het intieme parkeerplaatsje naar de dijk. Vledder rende hem na en verdween uit het zicht.
Appie Keizer keek De Cock beteuterd aan.
‘Wat doen we?’
De Cock kwam uit de wagen.
‘Wachten. Vledder zal wel bij Fred Prins in de wagen zijn gestapt. Ze zullen hem op de dijk beslist inhalen en arresteren.’ Na een paar minuten werd De Cock onrustig.
‘We moeten toch maar even gaan kijken,’ sprak hij nerveus. Met Appie Keizer aan het stuur reden ze van het parkeerplaatsje weg de smalle dijk op. Bij de Vlietsingel reden ze verder in de richting van Wervershoof.
Plotseling riep De Cock:
‘Stop.’
Onder aan de dijk, half in een sloot, lag een verkreukelde Golf. Fred Prins krabbelde half dizzy op handen en voeten langs de dijk omhoog. De Cock stormde vanuit de wagen langs hem heen en liet zich in paniek op zijn kont langs de gladde steile dijk zakken. Aan de rand van de sloot lag Vledder met gesloten ogen. Over hem heen boog een motorrijder. Hij had zijn witte helm afgezet. De schaduw van een doorbrekende baard kleurde zijn gezicht asgrauw.
De oude rechercheur herkende hem.
‘Cornelis van der Graft,’ riep hij hijgend. ‘Wat doe jij hier?’ De motorrijder gebaarde naar de roerloze Vledder aan de rand van de sloot.
‘Moet ik die jongen laten verzuipen?’
15
Na een bescheiden bellen deed De Cock de deur van zijn woning open. Op de stoep, in het schaarse licht van de portieklamp, stond Vledder. Zijn hoofd zat in het verband. De jonge rechercheur zag doodsbleek en hij had donkere wallen onder zijn ogen.
De Cock keek hem schattend aan.
‘Je lijkt wel een oliesjeik met die torenhoge tulband om je hoofd.’ Om de lippen van Vledder gleed een matte grijns.
‘Zo voel ik me niet,’ verzuchtte hij. ‘Integendeel, het bonst alsof de laatste druppel spirit uit mijn lijf is geperst.’
‘Geen energie meer?’
‘Weinig.’
‘Licht in het hoofd?’
Vledder knikte traag.
‘Een beetje. Soms lijkt het alsof ik zweef… of mijn voeten de grond niet raken.’
‘Was toch thuisgebleven.’
Vledder schudde zijn hoofd.
‘Ik ben nieuwsgierig.’ antwoordde hij opstandig. ‘Ik wil weten wat jij over de moorden op de antiquairs hebt te vertellen. Jouw uitleg is vaak verrassend. Net zo verrassend als Cornelis van der Graft op een motor. Ik bezweer het je, ik dacht dat ik achter Eduard Harfsen aan zat.’
De Cock plukte aan zijn neus.
‘Begrijpelijk. Een verwachtingspatroon. Van zijn vrouw wist je dat Eduard Harfsen op een motor reed. Dus een man op een motor is Harfsen.’
Vledder knikte.
‘Ik had niemand anders in gedachten.’
De Cock glimlachte.
‘Er zijn meer mensen die zo’n vurig monster beheersen. Van der Graft is er een van.’
De oude rechercheur deed een stap opzij.
‘Kom erin. Appie Keizer en Fred Prins zitten binnen al breeduit op de bank en vertellen mijn vrouw de meest wilde episodes uit hun loopbaan. Het ene verhaal nog spannender dan het andere.’
‘Hoe is het met Fred?’
De Cock spreidde zijn handen.
‘Hij is er beter van afgekomen dan jij. Fred is alweer aan het werk. Ik heb alleen Ann, zijn jonge Ierse vrouw, aan de telefoon gehad. Ze was woest dat Fred in die tuimelende Golf een paar schaafwonden had opgelopen. Ze schold mij opnieuw uit voor dangerous old man en zei ervoor te zorgen dat Fred mij nooit meer in acties zou bijstaan.’
Vledder knikte.
‘Ze heeft gelijk. Je raakt met jou altijd in de problemen.’ De Cock liet zijn hoofd zakken.
‘Zou je bij mij weg willen?’
Vledder keek naar hem op. De doffe blik verdween. Zijn ogen twinkelden weer even.
‘Voor geen goud.’
De Cock keek hem dankbaar aan. Het gezicht van de oude rechercheur versomberde plotseling.
‘Ik vrees dat onze oude Golf niet meer in ons midden terugkeert. Hij zag er bedroevend uit. Vol deuken en butsen.’ Er kwam een bescheiden lachje op het gezicht van Vledder. ‘Die oude rammelpot,’ grinnikte hij. ‘Het werd tijd. Hij was nodig aan vervanging toe.’
De Cock trok een grijns.
‘Het doet me toch wat. Toen onze oude trouwe kever werd opgedoekt, had ik er ook hartzeer van. Ik raak aan dingen gehecht. Zo’n oude kar gaat voor mij leven… wordt een deel van mijzelf.’
‘Je bent een sentimentele oude dwaas.’
De Cock draaide zijn hoofd iets weg.
‘Misschien wil ik dat wel blijven.’ Hij gebaarde in de gang voor zich uit. ‘Ik heb dit keer ook Jan Rozenbrand uitgenodigd.’
‘Die wij in het kraakpand bij het lijk van Adriaan Goederijke troffen?’
De Cock knikte.
‘Hij is een van onze betere dienders.’
Vledder sjokte achter De Cock aan.
‘Een vreemde vent, die Cornelis van der Graft. Hij moet gezien hebben dat Fred en ik met de Golf van de dijk af tuimelden. Hij kwam met zijn motor terug om mij uit de sloot te trekken.’
‘Misschien was dat je redding wel.’