Albert Cornelis Baantjer
De Cock en de dood in gebed
1
Rechercheur De Cock van het aloude politiebureau aan de Amsterdamse Warmoesstraat leunde iets naar achteren in zijn stoel en keek peinzend omhoog naar een jonge politieman, die met zijn pet stijf onder zijn rechterarm geklemd en een verlegen lachje om zijn mond naast zijn bureau stond. Het was zo’n zeldzame, redelijk rustige dag geweest, waarop de oude rechercheur dossiers had doorgenomen en soms lange gedachten had gewijd aan opgeloste en onopgeloste zaken, dat de komst van de jonge diender hem had verrast.
Het gezicht van de agent kwam hem vaag bekend voor. De Cock was ervan overtuigd dat de jonge politieman bij zijn komst aan het politiebureau Warmoesstraat aan hem was voorgesteld, maar hij kon in de stoffige zolderkamer van zijn herinnering geen naam bij het gezicht vinden.
“Goedenavond,” sprak hij vriendelijk.
De jonge politieman grijnsde breed.
“Goedenavond. Ik ben Van Gendt…Jan van Gendt.”
De Cock glimlachte onwillekeurig bij het horen van die naam en schoof zijn onderlip iets naar voren.
“Een mooie naam,” sprak hij met een twinkeling in zijn ogen.
“Ligt goed in het gehoor. Een beetje stoer.” Hij zweeg even.
“Gend met een d of een t?”
“Met dt.”
De Cock glimlachte nog eens en begreep dat hij geen flauwe toespeling moest maken op de grote vogel, de jan-van-gent, die over de Noordzee trekt.
“Toe maar…het kan niet op”
De jonge diender legde zijn pet op het bureau van De Cock en tastte naar een zijzak van zijn tuniek. Hij nam daaruit een vuile injectiespuit met naald en legde die neer op het bureau voor de oude rechercheur.
De Cock trok een vies gezicht.
“Wat moet ik met dat smerige apparaat?”
De jonge diender keek beduusd.
“Ik dacht dat u die zaak behandelde.”
De Cock keek hem verwonderd aan.
“Welke zaak?”
“Van die junk, die ik een halfuurtje geleden heb binnengebracht.”
De oude rechercheur wees naar de stoel naast zijn bureau.
“Ga er eens rustig bij zitten,” sprak hij innemend.
Vledder, de jonge collega van De Cock, die druk bezig was aan zijn computer, gaf zijn dansende vingers even pauze en keek vragend op naar De Cock, maar zijn oude leermeester gaf met een kort hoofdschudden te kennen dat hij door kon gaan. Dat was voor Vledder voldoende om te besluiten de recherchekamer te verlaten. Hoe kon hij ongestoord werken wanneer zijn leermeester naast hem in gesprek was?
“Jij hebt een junk binnengebracht?” vervolgde De Cock.
De jonge diender nam plaats en knikte.
“Verdacht van beroving…volgens mij een pure beroving met geweld. Die junk heeft in de Oudekennissteeg bij de Achterburgwal een Engelse toerist aangesproken en hem al zijn geld afgenomen.”
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
“Zomaar?”
De diender wees naar de smerige injectienaald en schudde zijn hoofd.
“Niet zomaar. Zeker niet. Hij heeft tegen die Engelsman gezegd dat hij al jaren ziek was…aids…en dat hij hem met die besmette spuit zou prikken als hij niet onmiddellijk al zijn geld gaf.”
“En dat gaf die Engelsman?”
Jan van Gendt knikte.
“Die Engelsman was doodsbang dat de junk hem werkelijk met die vuile naald zou prikken. Hij deed zelfs vrijwillig zijn horloge voor hem af.”
De Cock keek hem schuins aan.
“Waar is het wezenlijke geweld?”
Van Gendt reageerde verwonderd.
“Vindt u het geen wezenlijk geweld?” riep hij zichtbaar geëmotioneerd.
“Nee.”
“Als iemand met een verschrikkelijke, zeg maar dodelijke ziekte wordt bedreigd?”
De Cock wuifde de opmerking weg.
“We houden het voorlopig,” sprak hij rustig, “op diefstal onder bedreiging met geweld. Dat is al ernstig genoeg.” Hij wees naar Van Gendt. “Hoe ben jij als diender bij deze zaak betrokken geraakt?”
Van Gendt duimde over zijn schouder.
“Ik surveilleerde op de Wallen in de buurt van de Barndesteeg toen die Engelsman naar me toe kwam en vertelde wat hem was overkomen.”
“In het Engels?”
De jonge agent keek hem vreemd aan.
“Ja,” riep hij geprikkeld. “Niet in het Hooghaarlemmerdijks. Een Engelsman verwacht dat iedereen in Amsterdam Engels spreekt en verstaat.”
De Cock grinnikte.
“En toen?”
“Toen ben ik met die geschrokken Engelsman teruggegaan naar de Oudekennissteeg. Tot mijn verrassing was die junk daar nog steeds.”
“Daar heb je hem gearresteerd?”
“Inderdaad.”
“Daarna heb je hem die spuit afgenomen en hem meegenomen naar het bureau.”
“Precies.”
De Cock schudde afkeurend zijn hoofd.
“Dat moet je nooit meer zo doen,” sprak de oude rechercheur vaderlijk.
Jan van Gendt reageerde verrast.
“Deed ik iets verkeerds?”
De Cock antwoordde niet. Hij trok een lade van zijn bureau open, nam daaruit een schoon kurkje en drukte dat kurkje heel zorgvuldig op de punt van de naald van de injectiespuit.
Daarna deed hij opnieuw een greep in de lade van zijn bureau en legde een paar kurkjes voor de jonge diender neer.
“Die moet je altijd bij je hebben,” sprak hij ernstig. “Stop ze maar in je zak. Denk eraan en wees voorzichtig met die smerige injectiespuiten. Ze zijn levensgevaarlijk. Als je je per ongeluk aan zo’n spuit prikt…geloof me, je hebt zo een besmetting met hepatitis B [1] of aids te pakken. En dan ben je niet de eerste diender die op die manier in het ziekenhuis belandt.”
De oude rechercheur blikte opzij en keek Jan van Gendt lodderig en met gespeelde bezorgdheid aan. “We willen jou bij de politie nog niet kwijt,” sprak hij breed grijnzend. “En aan een dooie diender hebben we niets.”
Van Gendt grinnikte.
“Een dooie diender. Volgens mij,” reageerde hij vrolijk lachend, “leven er in ons koele kikkerlandje nog heel veel ‘dooie dienders’.”
De Cock schudde zijn hoofd.
“Niet bij ons aan de Warmoesstraat.”
Jan van Gendt stak de kurkjes in een zijzak van zijn tuniek. “Ik zal er de volgende keer aan denken.” Hij kwam van zijn stoel overeind. “Moet ik die junk bij u boven brengen voor het verhoor?”
De Cock knikte.
“Doe maar…voor die vent afkickverschijnselen krijgt, want dan is hij voorlopig niet meer aanspreekbaar.”
De Cock bezag de jongeman, die op de stoel naast zijn bureau had plaatsgenomen, scherp onderzoekend. Hij had een smal, bleek gezicht met iets oplopende jukbeenderen en vervuild rossig haar.
Zijn lichtgroene ogen lagen heel diep in de kassen verzonken.
Om zijn magere lijf slobberde een versleten jack met gaten aan de mouwen en de spijkerbroek die bij droeg had rafels aan de pijpen. Zijn blote voeten staken in een paar afgetrapte gympen.
De oude rechercheur schatte hem op voor in de dertig, maar bedacht dat hij vermoedelijk jonger was. Overmatig gebruik van drugs had zijn gelaat getekend.
De jongeman keek hem vijandig aan.
“Jij…eh, jij houdt mij hier vast?”
De Cock gebaarde achteloos.
“Het is gebruikelijk dat ik daarover overleg pleeg met mijn commissaris, maar ik neem wel aan dat u hier voorlopig blijft.”
De jongeman reageerde nors.
“Ik ben ziek. Ik moet naar een dokter.”
De Cock knikte traag.
“Ik zal straks een dokter voor u laten komen,” reageerde hij kalm. Hij boog zich iets naar de jongen toe. “U hebt aan die agent opgegeven dat uw juiste naam Laurens van der Dungen is…klopt dat?”
De jongeman knikte.
“Dat klopt.”
“Hoe oud bent u?”
“Tweeëntwintig.”
De Cock wees naar de injectiespuit voor zich op zijn bureau.