Выбрать главу

“Kwam daar wat uit?”

De Cock schudde zijn hoofd.

“Cornelis Grijpskerk heeft een blanco strafregister.”

Vledder grijnsde.

“Wat kunnen we dan tegen die Grijpskerk ondernemen?”

De Cock trok zijn schouders op.

“Daar moet ik nog eens diep over nadenken,” sprak hij traag.

“Hij zal zich in ieder geval over de grond van zijn extreme uitlatingen moeten verklaren.”

“Je bedoelt het waarom van die bedreigingen met de dood.”

“Precies.”

De grijze speurder ging verzitten en veranderde van onderwerp.

“Vertel eens, hoe was de sectie?”

Vledder grijnsde breed.

“Ik heb een verrassing voor je.”

“Dat lijkt me stug,” sprak De Cock. “Na al die jaren kan de uitslag van een gerechtelijke sectie mij niet meer verrassen.”

Vledder fronste zijn wenkbrauwen.

“Toch zal je ervan opkijken.”

“Nou, vertel op dan.”

Vledder zweeg even voor het effect.

“De vingers van beide handen van het slachtoffer zijn aan elkaar gelijmd.” Hij ging parmantig achterover zitten.

De Cock keek hem verbijsterd aan.

“Aan elkaar gelijmd?” vroeg hij ongelovig.

Vledder knikte.

“Met een soort secondelijm, van dat hele sterke spul. Dokter Rusteloos en ik hebben ook sporen van die lijm op het jasje van het slachtoffer teruggevonden.”

“Hoe kwamen jullie daar achter?”

Vledder tikte met zijn wijsvinger op zijn borst.

“Dokter Rusteloos wilde de gevouwen handen uit elkaar halen om het zwaardvormig borstbeen uit het lichaam van het slachtoffer te kunnen verwijderen.”

“Waarom ging dat niet?”

“Die gevouwen handen zaten in de weg, snap je,” verklaarde Vledder. “Toen dokter Rusteloos de handen nader bekeek, ontdekte hij dat de vingers stevig aan elkaar waren gelijmd. We hebben het samen met kracht geprobeerd…ieder trekkend aan een arm…om de handen van elkaar te rukken. Dat lukte niet en we waren bang dat we het vel lostrokken.”

“En toen?”

Vledder zuchtte.

“We hebben nog overwogen om de handen van het lichaam te verwijderen…af te zagen. Dat hebben we maar niet gedaan.”

“Waarom niet?”

Vledder zwaaide.

“Uit piëteit, De Cock. Er zijn grenzen. Het leek ons voor de nabestaanden bij een confrontatie een verschrikkelijk gezicht…een dode zonder handen. Uiteindelijk heeft dokter Rusteloos de vingers stuk voor stuk met een lancet losgesneden.”

De Cock schoof zijn onderlip iets naar voren.

“Heftig.”

“Dat vond ik ook,” zei Vledder.

“Dokter Rusteloos heeft toch twee van de aan elkaar geplakte vingers van het slachtoffer verwijderd. Die gaat hij conserveren, zodat we de aanwezigheid van de contactlijm tussen de vingers gerechtelijk kunnen bewijzen. Na het beëindigden van de sectie heeft Rusteloos de handen weer keurig tegen elkaar gelegd.”

De jonge rechercheur zweeg even en schudde kort zijn hoofd bij de herinnering aan het macabere voorval. Hij zuchtte diep en kromde zijn rug.

“Ook de toch geroutineerde dokter Rusteloos,” ging hij zacht, bijna fluisterend verder, “was heel even in de war. Hij had in zijn lange carrière als patholoog-anatoom nog nooit zoiets meegemaakt.”

De Cock wachtte geduldig tot Vledder weer enigszins tot zichzelf was gekomen.

“Wat heb je met de spullen gedaan?”

De jonge rechercheur keek op.

“Ik heb het jasje van het slachtoffer en de twee watermonsters na afloop van de sectie naar het Gerechtelijk Lab in Rijswijk laten brengen.”

De Cock schudde nadenkend zijn hoofd.

“Vastgebonden schoenveters,” sprak hij mijmerend, “en aan elkaar gelijmde handen. Afschuwelijk. Een weloverwogen moord, daar is goed over nagedacht. Victor Handgraaf moest wel verzuipen, die man had geen schijn van kans.”

“Rusteloos wilde niet op de resultaten van het onderzoek van het Gerechtelijk Laboratorium vooruitlopen,” zei Vledder, “maar volgens hem was de vloeistof in de longen van het slachtoffer gewoon leidingwater.”

De Cock keek hem verrast aan. “Leidingwater?”

Vledder knikte. “Volgens dokter Rusteloos. Hij heeft het me laten zien. Het was vrij helder. Niet vervuild.”

Uit de longen van De Cock ontsnapte een diepe zucht.

“Dan is Victor Handgraaf,” sprak hij grimmig, “niet in een Amsterdamse gracht verdronken.”

“Maar elders,” voegde Vledder eraan toe.

De Cock knikte traag. “Elders,” herhaalde hij.

Het klonk als een vloek.

De oude rechercheur staarde enige tijd zwijgend voor zich uit.

Vledder keek naar hem en zag een vermoeide, kwetsbare oude man. Toch was dit een rechercheur van de oude stempel, een politieman in hart en nieren, gepokt en gemazeld in het vak.

Zijn leermeester, en daar was hij trots op. Zou hijzelf een bijdrage kunnen leveren aan de oplossing van deze gruwelijke moord? Een waterlijk opgevist uit de Keizersgracht, met puur leidingwater in de longen…

De Cocks brede gezicht met de markante trekken leek te veranderen in een stalen masker. In de overvolle zolderkamer van zijn denkvermogen groeide de absolute wil om het mysterie van het vreemde waterlijk te ontrafelen.

Na enige tijd stond hij van zijn stoel op en slenterde naar de kapstok.

Vledder sprong overeind en kwam hem achterna. “Waar ga je heen?”

De Cock keek over zijn schouder. “Naar de Pijp.”

Op de houten steiger achter het politiebureau stapten ze in hun oude Golf en reden weg. De Cock blikte opzij naar Vledder, die achter het stuur zat.

“Ken je de Pijp?”

Vledder trok zijn schouders op.

“Denk je nou echt dat ik nog niets van de Amsterdamse binnenstad weet? Hoe vaak heb ik jou niet van hot naar her door Amsterdam gereden, bij weer en wind en bij nacht en ontij? Ik stuur altijd, weet je wel, en jij hangt als een zoutzak naast me. Meestal kijk je niet eens. Natuurlijk ken ik de Pijp, een min of meer befaamde Amsterdamse volksbuurt, meneer De Cock.”

“Heel goed, Dick Vledder,” antwoordde De Cock, omdat hij geen zin in een discussie had op dit moment. Vledder had gelijk, hij had hem zelf alle ins en outs van de stad leren kennen.

“Dus op naar de Pijp?”

De Cock knikte. “Naar de Karel du Jardinstraat.”

Vledder snoof. “Wat gaan we daar vinden?”

De Cock glimlachte. “Op de zolder van nummer 517 woont Laurens van der Dungen.”

Vledder fronste zijn wenkbrauwen. “Dat lekkere joch, die veelpleger?”

De Cock knikte. “Ook zijn verslaafde vriendin Willemijn Handgraaf verblijft op dat adres.”

Vledder keek hem grijnzend aan.

“Gaan we haar arresteren voor moord…uitlokking daartoe?”

De Cock reageerde niet op die vraag.

“Weet je de Karel du Jardinstraat te vinden?”

“Nee, vertel het me maar, dan blijf je in elk geval wakker.”

“Leuk, Dick. Ik ben niet oud geworden in het recherchevak door te slapen, bedenk dat wel.” De Cock gebaarde grommend voor zich uit.

“Rij maar naar de Ceintuurbaan in de richting van het Sarphatipark. Voor het park ga je rechtsaf de Tweede Van der Helststraat in…daarna even rechtdoor tot je links de Karel du Jardinstraat tegenkomt.”

“Als de gemeente Amsterdam de verkeerssituatie inmiddels niet weer eens heeft gewijzigd,” zei Vledder.

De Cock glimlachte. “Dat doet ze al zolang als ik hier bij de politie ben.”

De bijna verveloze toegangsdeur van perceel 517 was gesloten.

Door de klep van de brievenbus hing een touwtje. De Cock rukte eraan en de deur gleed van het slot. De oude rechercheur duwde de deur met zijn rechterknie verder open. Pal achter de deur begon een trap. De Cock trok zijn negentig kilo hijgend aan de vettige leuning omhoog. De treden van de houten trap kraakten onder zijn gewicht. Vledder beluisterde het kraken en volgde behoedzaam.