Op het smalle portaaltje van de tweede etage bleef De Cock even staan en bracht de cadans van zijn ademhaling weer wat op peil.
Vledder wees omhoog.
“Moeten we nog verder?” Hij was bezorgd. Dit was eigenlijk geen doen voor De Cock.
De Cock knikte. “Nog twee trappen. Even wachten…Hun appartementje is op de zolder, helemaal boven.”
Toen de rechercheurs de zolder hadden bereikt, bleven ze even weifelend staan. Het was er aardedonker. De Cock pakte zijn lantaarn uit de zak van zijn regenjas. Het ovaal van licht gleed over een planken deur, afgesloten met een simpel slot.
“Ze zijn er niet,” fluisterde Vledder.
Zwaar hijgend pakte De Cock uit zijn binnenzak het apparaatje dat hij eens van zijn vriend en ex-inbreker Handige Henkie had gekregen. Het was een koperen houder met daarin een keur van sleutelbladen. De ervaren rechercheur koos met kennersblik het juiste sleutelblad en binnen enkele seconden had hij het slot geopend. Hij duwde voorzichtig de gammele houten deur open en ging naar binnen. Uit een schuin zolderraam gleed wat avondlicht.
De Cock snoof een paar maal. In de ruimte hing een vreemde muffe geur. Een combinatie van zweet, zeik en wiet.
Tegen het schuine gedeelte van het dak stond een vervuild tweepersoonsbed bedekt met een laagje vodden. Toen De Cock wat van de lappen wegtrok, zag hij het fraai gevormde naakte lichaam van een slapende jonge vrouw. De oude rechercheur dekte haar weer gedeeltelijk toe. Daarna tikte hij een paar maal met de rug van zijn hand tegen haar wang.
Na een tijdje deed ze haar ogen open en keek hem verwilderd aan. Haar mond vormde een strakke lijn.
“Wie ben jij?” vroeg ze snauwerig.
De grijze speurder bracht zijn beminnelijkste glimlach.
“Mijn naam is De Cock…De Cock, met ceeooceekaa.” Hij duimde over zijn schouder. “De jongeman hier is mijn collega Vledder. Wij zijn rechercheurs van het politiebureau in de Warmoesstraat.”
“Recherche?”
De Cock knikte. Hij wees achter zich naar een vierkante tafel met een paar stoelen.
“Als u zich aankleedt, dan kunnen we daar even met elkaar praten.”
Ze schudde haar hoofd. “Ik blijf wel liggen.”
De Cock pakte een stoel, schoof die naast het bed en ging er op zitten.
Vledder bleef staan en bezag het tafereel. Zonde, dacht hij, zo’n mooi meisje in zo’n ellendig kot.
“Hoe is uw naam?” vroeg De Cock.
Het meisje grinnikte. “Doet dat er iets toe?”
“Bent u Willemijn Handgraaf?”
“Je bent goed ingelicht.”
De Cock behield zijn goede humeur.
“U bent dus Willemijn Handgraaf, de jonge verslaafde vrouw die mensen heeft benaderd met het verzoek haar vader te vermoorden?”
Ze kwam met een ruk half overeind. Haar blote borsten trilden.
“Ik wilde zijn dood…ja,” reageerde ze scherp. “Maar niet als een biddende priester opduikend uit het water van een of andere gore Amsterdamse gracht.”
6
De Cock nam een lange pauze om de woorden van Willemijn op zich te laten inwerken.
Vledder liet zich op een stoel zakken. Om daar maar te staan, in dat armetierige kamertje terwijl zijn oude leermeester een verslonsd, halfnaakt, maar beeldschoon meisje ondervroeg…
Nee, hij voelde zich toch al te veel; hij moest zich koest houden, toekijken en wachten tot hij De Cock weer terug kon brengen naar de Kit.
Na enige tijd keek de oude rechercheur het meisje met een lach om zijn mond geamuseerd aan.
“Als een biddende priester.” herhaalde hij op reciterende toon, “opduikend uit het gore water van een Amsterdamse gracht.”
Hij zweeg even voor het effect. “Het kon van Joost van den Vondel zijn.”
Toen spreidde de oude rechercheur zijn handen in onbegrip.
“Van wie hebt u dat beeld?”
Willemijn Handgraaf draaide haar hoofd iets weg.
“Derek van Achterdiep was hier vanmiddag,” antwoordde ze achteloos. “Tot mijn stomme verbazing stond hij plotseling met zijn bolle kaaskop voor mijn bed. D’r komt hier nooit iemand.”
De Cock toonde verbazing.
“Wat kwam de heer Van Achterdiep doen?”
Willemijn wuifde vaag met haar hand en deed geen moeite haar lichaam te bedekken.
“Van Achterdiep kwam me condoleren met het verlies van mijn vader. Hij vertelde me dat het dode lichaam van mijn vader gisteravond uit het water van de Keizersgracht was opgevist.”
De Cock knikte.
“Dat klopt.”
“Hij zei dat hij bij de politie een foto van mijn vader te zien had gekregen…liggend op zijn rug aan de wallenkant…met gesloten ogen en devoot gevouwen handen op zijn borst.”
De Cock glimlachte.
“Vandaar uw beeld van een biddende priester.”
“Ja.”
Ze keek van De Cock weg, naar Vledder, die met een onbewogen gezicht aan de tafel zat. Zo nu en dan blikte hij om zich heen, alsof hij het interieur taxeerde, maar dan gleed zijn blik toch onwillekeurig weer naar het meisje in het bed. Even keek het meisje hem aan.
De Cock volgde haar blik en peilde haar gezicht…haar houding. Daarna boog hij zich iets naar haar toe.
“Ik krijg bepaald niet de indruk,” sprak hij hoofdschuddend, “dat de plotselinge dood van uw vader u bijzonder heeft getroffen.”
Willemijn Handgraaf snoof.
“Wat verwacht je van me,” vroeg ze schamper, “dat ik kapot ben van verdriet? Dat ik voortdurend in tranen moet uitbarsten?”
De Cock besloot op haar vraag niet in te gaan. Hij fronste zijn wenkbrauwen.
“Hoe wist Van Achterdiep u hier te vinden?”
“Hij had mijn adres.”
“Van wie?”
Willemijn draaide haar hoofd weer naar hem toe. Ze tikte op haar borst.
“Van mij. Ik heb het hem gegeven. Ik heb Derek van Achterdiep ongeveer een maand geleden opgezocht…thuis, bij zijn vrouw.”
“Waarom?”
Willemijn zuchtte.
“Ik kende oom Derek als een goede vriend van mijn vader. Toen mijn moeder nog leefde kwam hij regelmatig bij ons op bezoek. Ik wilde hem gebruiken.”
“Als wat?”
“Intermediair.”
“Waarvoor?”
“Pff.” Willemijn liet boos haar adem ontsnappen tussen haar getuite lippen door. “Ik hoopte dat oom Derek ervoor kon zorgen dat mijn vader me weer volledig als zijn kind zou accepteren.”
De Cock keek haar vriendelijk verrast aan.
“Wilde je dat?”
Willemijn knikte heftig. Ze gebaarde driftig om zich heen en plukte met beide handen aan de vieze vodden om haar lijf.
“Dit…dit…” stamelde ze bedremmeld, “dit is toch geen entourage? Kijk eens rond! Toch geen ambiance! Snuif en proefde stank om je heen. In dit bedroevende sfeertje zak ik steeds dieper in mijn verslaving. Ik rot hier gewoon weg tussen de vodden.”
De Cock gromde.
“Dat is toch je eigen keuze?”
Willemijn maakte kwaad een wegwerpgebaar in zijn richting.
“Eigen keuze?” snauwde ze verbitterd. “Man, je snapt er geen klote van.”
“Waarvan?”
Willemijn zuchtte diep.
“Toen mijn moeder stierf voelde ik me verloren…hulpeloos verlaten. Ik kan je mijn gevoel van ellende niet beschrijven. Mijn moeder was een lieve, invoelende vrouw…erg toegankelijk. Met haar kon ik over mijzelf en mijn problemen praten. Mijn vader was het absolute tegendeel. Hij is een starre, rechtlijnig denkende man bij wie ik geen enkel gevoel van liefde of aanhankelijkheid vond. Ik heb de eenzaamheid na de dood van mijn moeder gewoon niet kunnen verdragen.”
De Cock wees met zijn uitgestoken hand naar haar.
“Toen ben je aan de drugs geraakt?”
Willemijn knikte.
“Van kwaad tot erger.”