“Hij was wel gek. Dan zou hij toch niet naar ons zijn gekomen met dat verhaal en dan had hij toch ook geen contact gezocht met Derek van Achterdiep, mededirecteur van de Foundation?”
De Cock glimlachte.
“Heel goed, Dick Vledder. Je denkt al bijna net zo goed als een echte rechercheur.”
Vledder negeerde de opmerking.
“Toch moeten we Van Achterdiep, die mededirecteur, nog eens benaderen.”
“Waarover?”
Vledder gebaarde met opgestoken wijsvinger.
“Wist hij dat Handgraaf van plan was om Grijpskerk mee te nemen op een zakenreis naar China? Hij kende toch de spanningen tussen die twee…de dreigingen met moord.”
De Cock stond van zijn stoel op.
“Een heel goede opmerking,” sprak hij waarderend. “Dat doen we dan morgen.”
De oude rechercheur slofte naar de kapstok en pakte zijn hoedje. Vledder kwam hem achterna.
“Hou je dan nooit op? Wat doen we nu?”
De Cock draaide zich half om.
“Wij sluiten deze dag af bij Smalle Lowietje. Mijn droge keel snakt naar het fluweel van een cognackie. En voor jou zal hij wel een snack hebben, ik kan je maag horen knorren. Dat moet je toch leren beheersen,” zei hij smalend.
In de ochtend van die dag had een pril en schuchter zonnetje zijn best gedaan, maar een aanwakkerende wind had zware wolken over de stad gejaagd, waaruit eerst alleen motregen was gevallen, maar nu, in de late avond, regende het intens. De felle kleuren van de lichtreclames spiegelden speels in het natte asfalt. De Cock had daar we! oog voor.
Het was stil in de Lange Niezel. Aanhoudende wolkbreuken hadden het legertje beluste’ mannen van de straat gedreven. Bij de ingang van het sekstheater zat een vrouw met een breiwerkje achter de kassa. Ze knikte wat verveeld toen de rechercheurs haar in het voorbijgaan groetten.
De Cock trok de kraag van zijn regenjas omhoog en schoof zijn oude hoedje iets naar voren. Hij keek schuin opzij naar Vledder, die zoals gewoonlijk een halve meter voor hem uit liep.
“We moeten die man van de Handgraaf Foundation in Leiden ook ondervragen.”
De jonge rechercheur hield zijn pas even in en draaide zijn gezicht naar De Cock toe.
“Peter Freedestein…‘lulletje lampenkatoen’.”
De Cock reageerde niet.
Vledder liep wat langzamer om gelijke pas met De Cock te houden.
Vanuit de Lange Niezel slenterden ze via de Voorburgwal en de Oudekennissteeg naar de Achterburgwal. Het was opmerkelijk stil op de Wallen. Nevelslierten dwarrelden als grillige spookverschijningen over het vuile grachtwater.
De seksbusiness kwam met die regen en nevel niet op toeren.
Bij de meeste bordelen waren de gordijnen gesloten.
Op de hoek van de Barndesteeg glipten ze het cafeetje van Smalle Lowietje binnen.
De Cock boog zich voorover en liet een straaltje water uit de rand van zijn hoed glijden. Het vormde een plasje op de rode tapijttegels. Daarna wurmde hij zich uit zijn natte regenjas, liep naar het einde van de bar en hees zich op een kruk. Vledder kwam met druipende haren naast hem zitten. Ook bij Lowie was het niet druk.
Caféhouder Lowie, om zijn geringe borstomvang door de penoze steevast Smalle Lowietje genoemd, streek met zijn kleine handjes langs zijn morsige vest en kwam opgewekt naar De Cock toe. Zijn vriendelijke muizensmoeltje glom van genegenheid.
“Blij je weer eens te zien,” kirde hij.
De Cock verschoof iets op zijn kruk.
“Ik was bijna de weg vergeten,” grapte hij.
Lowie lachte.
“En ik was bang dat de commissaris voor een oude rechercheur zoals jij een streng verbod had uitgevaardigd om mijn etablissement te bezoeken.”
De Cock plukte aan het puntje van zijn neus.
“Moet hij niet wagen! Bij zo’n verbod ga ik onmiddellijk met vervroegd pensioen.”
Smalle Lowietje grijnsde.
“Gelijk heb je. Is het druk aan de Kit?”
De grijze speurder knikte met een ernstig gezicht.
“Voor ons aan de Warmoesstraat…” sprak hij gedragen, “en uiteraard voor ‘s lands regering…blijft criminaliteit een bron van aanhoudende zorg.”
Smalle Lowietje gniffelde.
“Voor jullie aan de Kit, ja, blijft het tobben. Maar Den Haag zal misdaad een zorg zijn. Welk kabinet er ook in het pluche zit, het is steeds…”
Hij maakte zijn zin niet af.
“Hetzelfde recept?”
“De Cock,” mompelde Vledder, “ik wil je niet storen, maar denk aan iets om dat varkentje in mijn maag tot zwijgen te brengen.”
De Cock grinnikte.
Intussen was Smalle Lowietje aalglad onder de tapkast gedoken en kwam tevoorschijn met een fles fijne Franse cognac Napoleon, die hij met een kreet van verrukking op de bar plaatste.
Hij vatte drie diepbolle glazen en schonk klokkend in.
De Cock keek toe. Hij hield van de manier waarop Lowietje de fles hanteerde. Het was een ceremonieel, bijna devoot gebaar.
“Lowie,” sprak hij de caféhouder toe, “mijn jonge collega heeft nog niet gegeten, je snapt wat ik bedoel.”
“Zal ik voor zorgen. Eerst een proost.”
Ze namen beiden hun glas op en keken elkaar in de ogen. De oude, in de dienst vergrijsde rechercheur en de wat louche caféhouder. Ze lachten.
“Op de misdaad.”
Het was hun gebruikelijke toost.
“Misdaad,” riep De Cock opgewekt, “groeiend en bloeiend bij elk nieuw kabinet.”
Smalle Lowietje zette zijn glas neer.
“Van Den Haag heeft de misdaad niets te vrezen.”
Het vriendelijke muizensmoeltje van de tengere caféhouder versomberde.
“Toch moet er wat gaan gebeuren,” sprak hij zorgelijk. “En snel. Het kan zo echt niet doorgaan. Er komt steeds meer buitenlands geboefte naar ons land. We zijn het criminele vuilnisvat van Europa geworden.”
De Cock nam nog een slok van zijn cognac en zuchtte.
“Je hebt gelijk,” reageerde hij triest. “Het wordt steeds harder en meedogenlozer. Tegenwoordig zijn liquidaties aan de orde van de dag. Dat is nooit zo geweest.”
“Even regelen dat de jongeman zo niet van zijn kruk valt,” gniffelde Lowie met een begripvolle blik naar Vledder.
Even later zette hij een schaal vol hartigheidjes op de tapkast, waar Vledder begerig op aanviel. Zonder een hartig bodempje durfde hij niet te beginnen aan cognac.
Smalle Lowietje boog zich vervolgens naar De Cock.
“Waar zijn jullie op het moment mee bezig?”
De Cock schoof zijn glas iets van zich af.
“We hebben uit het water van de Keizersgracht een man opgevist bij wie de schoenveters aan elkaar waren geknoopt en zijn handen lagen gevouwen op zijn borst.”
“Een vrome man.”
De Cock glimlachte.
“Daar wil ik niet aan twijfelen, maar volgens mij werd hij heel koelbloedig vermoord.”
Smalle Lowietje keek hem schuins aan.
“Ik heb er nog niets van gelezen. Is het geheim? Weet je al wie die vent is?”
De Cock knikte.
“Handgraaf…Victor Handgraaf.”
De kleine oogjes van Smalle Lowietje lichtten op.
“Victor,” toeterde hij, “Victor Handgraaf.”
“Ken je hem?” vroeg De Cock verrast.
Vledder luisterde met grote interesse. Het was belangrijk om goede contacten te hebben in alle lagen van de bevolking. Een les van De Cock. Hoe vaak had Lowie al niet een duwtje in de goede richting van een onderzoek gegeven?
Smalle Lowietje knikte.
“Hij is hier in de buurt groot geworden. Een jongen met een goed stel hersens. Zijn vader liet hem leren en hij bereikte een goede positie bij IJsselsteinse Bank.”
De tengere caféhouder grinnikte.
“Plotseling bulkte hij van het geld. In de buurt ging het praatje dat hij de bank had bestolen, maar hij bleek een klapper te hebben gemaakt bij de Staatsloterij.”
Smalle Lowietje fronste zijn wenkbrauwen.
“Waarom zouden ze die jongen van kant hebben gemaakt?”