“Behalve Schiphol zijn er nog andere luchthavens vanwaar je kan vertrekken.”
De oude rechercheur gaapte.
“Breng me maar naar huis. Het is al laat. De warme chocolademelk zal me smaken. Ik val zowat om van de slaap.”
“Je zal toch nog wel wat moeten eten, De Cock. Val je nog niet van de graat?”
De Cock reageerde niet en een tijd lang reden ze zwijgend verder.
Toen Vledder voor het huis van De Cock stopte, keek de oude rechercheur nog even op.
“Heb je de conversatie tussen mij en dokter Den Koninghe in het sectielokaal gevolgd?”
Vledder schudde zijn hoofd.
“Ik was met de papieren van het slachtoffer bezig. Wat is er dan?”
De Cock beet even op zijn onderlip.
“Dokter Den Koninghe stelde me een vraag, die me sindsdien bezighoudt.”
“Wat vroeg hij?”
De Cock grijnsde.
“Hoe denk je dat je een volwassen man rustig in een badkuip kunt laten verdrinken?”
10
Het wolkendek dat de oude binnenstad van Amsterdam omhulde hing laag en wikkelde de toppen van de eeuwenoude geveltjes in een grijze nevel. Alleen de kalender gaf aan dat de lente al enige weken in het land was. Aan het weer was dat niet te merken.
Vanaf het stationsplein, waar hij uit de tram was gestapt, slenterde De Cock langs het Victoriahotel naar het brede trottoir van het Damrak. Hij trok de kraag van zijn regenjas wat omhoog en drukte zijn oude vilten hoedje naar voren. Vanonder de gebogen rand keek hij naar de sombere gezichten die aan hem voorbij gleden. Een trage, miezerige motregen scheen alle blijheid bij de mensen te hebben weggespoeld. Ook de schoongemaakte Beurs van Berlage deelde in de malaise en toonde enkele donkere plekken op de van regen doortrokken muren.
De grijze speurder verkeerde zelf in een puike stemming. Hoewel het decor en de mensen rondom hem neerslachtigheid demonstreerden, pulseerde zijn hart stromen van een sprankelend lentegevoel.
Een korte, maar intense nachtrust had ook zijn geest verkwikt.
Hij voelde zich fris en opgewassen tegen het kwaad dat ongetwijfeld ook deze dag weer op hem af zou komen.
Voor het slapengaan had hij de ontdekking van de moord op Cornelis Grijpskerk in zijn gedachten nog eens de revue laten passeren. Het werd een opeenvolging van een reeks beelden en impressies. Hoewel hij in de meeste gevallen bij zichzelf een intense bewogenheid met het macabere lot van slachtoffers bespeurde, hadden de moorden op Grijpskerk en Handgraaf hem emotioneel nauwelijks beroerd. Zoekend naar een verklaring voor dat fenomeen was hij snurkend in slaap gevallen.
Bij de Oudebrugsteeg bleef hij even staan en stak toen in een koddige draf voor een aanstormende tramtrein van lijn 9 de rijbaan van het Damrak over. Terwijl hij op het trottoir voor de Schippersbeurs nog zachtjes nahijgde, lichtte hij ter begroeting beleefd zijn hoedje voor een jonge hoer die aan hem voorbij wankelde op haar te hoge hakken.
In de Warmoesstraat bleef hij voor de open deur van het politiebureau staan. Even speelde hij met de gedachte om niet naar binnen te gaan en gewoon door te lopen…het gaf niet waarheen. Een hele dag voor zich…een hele dag zonder misdaad leek hem een aanlokkelijk perspectief. Aan de andere kant wilde hij er ook niet aan denken dat het op een dag echt zover zou zijn dat hij zijn dagen kon indelen zoals hij wilde, en zich kon wijden aan de hobby’s die hij nu alleen nog in gedachten had…schilderen, mozaïekjes maken…Misschien wilde hij zijn jongensdroom verwezenlijken en een spoorbaantje in de tuin aanleggen. Het duurde niet veel meer dan een paar secondentoen overwon hij het lokkende duiveltje.
In de hal van het politiebureau wuifde hij uitbundig joviaal naar Jan Rozenbrand achter de balie. De wachtcommandant zag het niet. Zijn aandacht werd gevangen door een meute druk gesticulerende mannen met vreemde keelklanken en indrukwekkende snorren.
Fluitend nam de oude rechercheur de trappen naar de tweede etage. Toen hij de grote recherchekamer binnenstapte, trof hij Vledder achter zijn computer. De jonge rechercheur keek verstoord op.
“Je bent laat.”
Het klonk bestraffend.
De Cock wierp zijn hoedje naar de kapstok en miste.
“Lijn 13 had vertraging.”
“Bij jou,” mopperde Vledder, “heeft lijn 13 altijd vertraging.”
De Cock raapte zijn gevallen hoedje op, deed zijn regenjas uit en ging tegenover zijn jonge collega zitten.
“Dat is de charme van lijn 13,” reageerde hij lachend. “Je moet het eens proberen. Waar je ook instapt…het blijft een verrassingstocht.”
Vledder bromde.
“Dat heb ik nota bene van jou geleerd, De Cock: ‘s-avonds een man, ‘s-ochtends een man.”
“Heel goed, Dick, en hou je daar ook aan. Maar ik mag me op mijn leeftijd wel eens een extra uurtje permitteren. Kan ik vast wennen…”
“Voor je pensioen bedoel je. Maar zover is het nog niet. Ik zit hier al een goed uur te werken. Ik had dokter Rusteloos ook al aan de lijn — ”
De Cock onderbrak hem. “Hoe laat is de sectie?”
“Vanmiddag om twee uur.”
“Vraag dokter Rusteloos om een uitgebreid toxicologisch onderzoek.”
“Hoe kom je daar nou op? Waarom?”
De Cock maakte een hulpeloos gebaar.
“Ik dacht dat je dat al had begrepen.”
Vledder reageerde niet.
“Overigens had ik,” ging hij onverstoord verder, “vanmorgen al vóór negen uur commissaris Buitendam bij me aan het bureau. Hij had zijn jas nog aan. De man was duidelijk uit zijn humeur. Hij vroeg waar jij was.”
De Cock gniffelde.
“In lijn 13.”
Vledder wuifde geïrriteerd.
“Hou op met die onzin. Die man weet niet wat lijn 13 betekent. Volgens mij heeft Buitendam nog nooit in een Amsterdamse tram gezeten.”
De Cock gniffelde.
“Ik kan het hem aanraden. Een rit met de Amsterdamse tram is een bijzondere ervaring. Vergelijkbaar met een achtbaan op de kermis.”
Vledder zuchtte.
“Je moet onmiddellijk bij hem komen.”
De Cock steunde met zijn ellebogen op de rand van zijn bureau en liet zijn kin in het kommetje van zijn handen rusten.
“Vanwaar,” vroeg hij plagerig, “dat…eh, dat strenge on-mid-del-lijk?”
Vledder maakte een wrevelig gebaar.
“Wat mankeert je vanmorgen?” riep hij kwaad. “Je had beter weg kunnen blijven.”
De Cock plukte aan zijn neus.
“Aan die mogelijkheid heb ik even serieus gedacht. Maar je kunt mij nog niet missen.”
“Hè hè, grappig,” zei Vledder met een armzwaai. “Commissaris Buitendam wil uitgebreid geïnformeerd worden over die twee religieus getinte moorden.”
De Cock nam zijn ellebogen van zijn bureau en liet zich in zijn stoel terugzakken.
“Wat zei Buitendam?” vroeg hij opeens vol aandacht. “Wat voor moorden?”
Vledder trok zijn schouders op.
“Religieus getinte moorden.”
“Waar haalt hij die nonsens vandaan?”
Vledder gebaarde naar de deur.
“Ga het hem vragen.”
Commissaris Buitendam, de lange, statige chef van het politiebureau aan de Amsterdamse Warmoesstraat, wenkte met een slanke hand.
“Kom binnen, De Cock,” sprak hij geaffecteerd, “en ga zitten.”
Hij stapte opgeruimd achter zijn bureau vandaan en wenkte vriendelijk en uitnodigend naar het zitje van stalen meubelen bij het raam, waar de commissaris slechts zijn prominente gasten ontving.
De grijze speurder trok zijn gezicht in een onwillige plooi, nors en ontoegankelijk. De toenadering van zijn chef wees hij meestal hooghartig van de hand. Sinds jaren leefde hij op gespannen voet met de commissaris. De Cock hield het graag zo, beducht voor inmenging in zijn wijze van onderzoek.
“Als het u hetzelfde is…ik blijf liever staan.”
Op het bleke gezicht van de commissaris kwam een lichte blos.