“Wat je wilt.”
Buitendam liep terug naar zijn bureau en nam wat stijfjes plaats.
“Vanmorgen,” opende hij voorzichtig, “ben ik in alle vroegte benaderd door onze officier van justitie, meester Medhuizen.”
De Cock fronste zijn wenkbrauwen en gromde kort.
“Waarom?”
“Meester Medhuizen is bang voor ernstige beroeringen in religieuze kringen.”
De Cock toonde verwondering.
“Beroeringen? Religieuze kringen?”
Buitendam knikte.
“Heb je vanmorgen al een ochtendblad gezien?”
De Cock schudde zijn hoofd.
“Ik kon gisteravond pas ver na middernacht van mijn werk naar huis. Na een tweede waterlijk, en vrijwel zeker een tweede moord, kon ik de slaap niet snel vatten. Het bleef rommelen in mijn hoofd. Het was zeker drie uur voor ik eindelijk insliep. Vanmorgen was ik nog te suf om me in de el lende van de dag te verdiepen.”
Buitendam zuchtte.
“Onze officier van justitie was vanmorgen duidelijk wel klaarwakker. Hij vroeg zich bezorgd af waar bij de politie dat lek vandaan kwam.”
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
“Het moet niet gekker worden! Welk lek?”
Buitendam trok een lade van zijn bureau open, nam daaruit een krant en legde die voor zich neer.
“Welke religieuze groepering in ons land,” las hij geaffecteerd voor, “vermoordt haar prominente leden met een macabere verdrinkingsdood?”
De Cock keek de commissaris ongelovig aan.
“Staat dat er?”
Buitendam draaide het blad om en schoof het naar De Cock toe.
De oude rechercheur pakte het ochtendblad op en las de vetgedrukte tekst op de voorpagina. Hij legde de krant weer neer en sloeg er met de platte hand op.
“Waar komt dit vandaan?”
Commissaris Buitendam haalde een schouder op.
“Dat wil de heer Medhuizen, onze officier van justitie, ook graag weten. In het artikel staat verder dat er uit het water van de Keizersgracht al twee keer een lijk is opgehaald dat een biddende houding symboliseert…de handen gevouwen op de borst.”
De Cock spreidde zijn armen.
“Dat is toch niets bijzonders? Bij vrijwel alle doden worden voor het begraven of cremeren de handen op de borst gevouwen. Dat is een eeuwenoude traditie.”
Buitendam keek hem strak aan.
“Dat is niet hetzelfde, De Cock. Mensen die in het water belanden, vouwen hun handen niet voor hun borst. Dat weet je best.”
De oude rechercheur knikte.
“Commissaris,” begon De Cock op schoolmeesterstoon, “wat u vermoedelijk nog niet weet…de vingers van de gevouwen handen van beide slachtoffers zijn met krachtige contactlijm vastgezet. Ik ben er dan ook van overtuigd dat beide slachtoffers zijn vermoord en pas na de moord in het water van de Keizersgracht zijn gedumpt.”
Buitendam wees naar het ochtendblad.
“Vrijwel zeker vermoord door leden van de godsdienstige sekte waartoe beide slachtoffers behoorden.”
De Cock grijnsde breed.
“Wie beweert dat?”
De commissaris wees opnieuw naar de krant.
“Dat staat hier.”
“Onzin.”
Buitendam strekte zijn rug.
“Wanneer heb jij de pers te woord gestaan?”
De Cock voelde hoe de woede in het bloed van zijn aderen begon te bruisen.
“Ik heb geen pers te woord gestaan,” reageerde hij fel. “Dat doe ik nooit! Dat is mijn taak niet. Ik hou die persmuskieten altijd ver uit mijn buurt. Ze zijn vaak niet te vertrouwen. Daarom hebben we voor hen aan het hoofdbureau immers een afdeling persvoorlichting.”
Buitendam trok de krant naar zich toe.
“Iemand moet toch hebben gekletst. Dat krantenartikel is geen onzin. De journalist die dit schreef, moet toch zijn ingelicht.”
De Cock knikte gedwee.
“De feiten kloppen min of meer, maar ik heb die feiten nooit in verband gebracht met een godsdienstige groepering. Het idee dat een sektarische beweging haar eigen leden — om wat voor reden dan ook — vermoordt en met gevouwen handen te water laat, is absurd.”
Commissaris Buitendam wees naar de telefoon op zijn bureau.
“Naar aanleiding van het bericht in het ochtendblad hebben tal van godsdienstige groeperingen al woedend gereageerd, zowel bij mij als bij justitie.”
“En?”
“Ze eisen een onderzoek.”
De Cock balde zijn vuisten. Zijn vingernagels drukten in de muis van zijn handen.
“Naar wie…naar wat?”
Buitendam stak zijn hand naar hem uit.
“Naar jou!”
De Cock keek hem geschrokken aan.
“Naar mij?”
Buitendam knikte.
“Naar jou.”
De Cock grinnikte vreugdeloos, hij voelde zich niet meer zo vief als een halfuurtje geleden. Had hij maar gehoor gegeven aan de impuls om het bureau links te laten liggen. Hij schudde kort zijn hoofd. Toen vroeg hij mat: “Waarom?”
Buitendam klopte met zijn vuist op de krant.
“De gegevens van dit macabere artikel zouden door jou zijn verstrekt.”
De Cock trok denkrimpels in zijn voorhoofd.
“Staat dat er?”
In zijn stem trilde ongeloof.
Buitendam knikte.
“Jij wordt als de zegsman van de gegevens vermeld. Rechercheur De Cock, met ceeooceekaa, van bureau Warmoesstraat, die het onderzoek leidt.”
De oude rechercheur wees met een gespeeld droevig gezicht naar de krant.
“Dat is toch geen roddelblad?”
“Dit is een respectabel ochtendblad.”
“Hoe is het mogelijk?”
De oude rechercheur zuchtte diep.
“Kan ik geen aanklacht tegen die journalist indienen?”
Buitendam negeerde de opmerking.
“Er zal toch een onderzoek naar jouw beweringen moeten worden ingesteld.”
De Cock zwaaide met zijn tot vuisten gebalde handen.
“Dat een of andere zotte journalist,” sprak hij gedreven, “de feiten omtrent deze twee moorden interpreteert op een wijze die inbreuk doet aan de integriteit, de rechtschapenheid en de oprechtheid van bepaalde godsdienstige groeperingen, is ronduit misdadig. Zo’n gevaarlijke man moet van zijn functie worden ontheven.”
De oude rechercheur boog zich naar commissaris Buitendam toe.
“Maar dat de heer Medhuizen, onze officier van justitie,” sprak hij met stemverheffing, “en mijn eigen commissaris de mogelijkheid openhouden dat ik aan de oorsprong van die misdadigheid zou staan, getuigt van gebrek aan inzicht en vertrouwen.”
De grijze speurder ontspande zijn kromme vingers.
“Ik uit geen verdenkingen die ik niet waar kan maken, en zeker niet tegen journalisten. Ik rotzooi niet in mijn werk en ik rommel niet. Ik onderzoek…ik re-cher-cheer. Ik zoek naar de waarheid.”
Hij zweeg even om diep te ademen.
“En als u,” ging hij verder, “en officieren van justitie dat na al die jaren nog niet duidelijk is geworden, begin ik toch ernstig aan de kundigheid en de opmerkingsgave van ons leidinggevend personeel te twijfelen. Erger nog…ze zijn, zo bemerk ik, in feite absoluut incompetent.”
Commissaris Buitendam kwam woedend achter zijn bureau vandaan. Er flikkerde vuur in zijn ogen en zijn neusvleugels trilden. Hij stak zijn hand uit naar de deur.
“Eruit.”
De Cock ging.
11
Vledder keek De Cock, die met gebogen hoofd en hangende schouders de grote recherchekamer binnenslofte, scherp onderzoekend aan. De jonge rechercheur monsterde het gezicht van zijn oudere collega.
“Was het weer zover?” vroeg hij bezorgd.
De grijze speurder stapte sloom naderbij en plofte neer op de stoel achter zijn bureau.
“Elke discussie met commissaris Buitendam mislukt. Die man is zo star, hij heeft zo weinig begrip voor ons werk, dus was het weer herrie.”
Vledder hield zijn hoofd schuin.
“Waarover ging het deze keer?”
De Cock zuchtte.