“Een of andere op sensatie beluste journalist heeft in een oud en gerespecteerd ochtendblad op de voorpagina het bericht gelanceerd dat Handgraaf en Grijpskerk door leden van een sektarisch godsdienstig genootschap op een macabere wijze zouden zijn vermoord.”
Vledder lachte.
“Waarom? Ik bedoel, zelfs in een sektarisch godsdienstig genootschap moet er toch een ernstige reden zijn om lieden van het leven te beroven?”
Het klonk bijna als een grap.
De Cock spreidde zijn handen.
“Geen idee. Over het motief wordt in dat artikel met geen woord gerept.”
Vledder schudde zijn hoofd.
“Jammer. Dat had die op sensatie beluste journalist toch moeten achterhalen? Dat behoort tot zijn werk. Het had ons veel werk kunnen besparen. Op zo’n motief zouden we lekker kunnen voortborduren.”
De Cock gromde.
“Handgraaf en Grijpskerk zouden tot datzelfde genootschap hebben behoord.”
Vledder draaide nuffig met zijn bovenlichaam.
“Een interne ruzie in de gelederen? Een oplopend verschil van inzichten met als uitkomst een doodvonnis door een meerderheid van de gelovigen?” sprak hij alsof hij een komische tekst voorlas.
De Cock keek hem glimlachend aan.
“Een mooie hypothese.”
“Onmogelijk?”
De Cock schudde zijn hoofd.
“In de misdaadliteratuur zijn dergelijke interne doodvonnissen geen zeldzaamheid.”
“Ik wil daar niet in geloven,” sprak Vledder afwijzend. “De godsdienstige voorkeuren van Grijpskerk en Handgraaf zijn tijdens ons onderzoek niet ter sprake gekomen.”
De Cock kneep zijn lippen opeen.
“Het geniepige vind ik, dat die journalist in dat artikel beweert dat de gegevens over die religieus getinte moorden van mij afkomstig zijn.”
Vledder keek hem ongelovig aan.
“Je meent het?”
De Cock knikte.
“Ja, van mij.”
Vledder gniffelde.
“Jij mijdt de luitjes van de pers altijd als een besmettelijke ziekte.”
“Vertegenwoordigers van verscheidene religieuze groeperingen zijn van mening dat beweringen die nu aan mij worden toegeschreven, een inbreuk vormen op hun integriteit en hun oprechtheid. Buitendam heeft ze al aan de telefoon gehad. Zij eisen een onderzoek.”
“Een onderzoek tegen wie…tegen wat?”
“Tegen mij.”
Vledder schudde zijn hoofd.
“Jij hebt dergelijke nonsens toch nooit verkondigd?” riep hij opgewonden.
De Cock wreef zich achter in de nek.
“Maar daarvan zijn Medhuizen en onze eigen Buitendam niet overtuigd.”
Vledder reageerde fel.
“Ze zijn gek.”
“Moet ik helaas met je eens zijn. Toen ik de leiding van politie en justitie onbekwaamheid verweet en gebrek aan inzicht, joeg commissaris Buitendam me zijn kamer uit.”
Vledder gniffelde.
“Niet voor het eerst.”
“En ik vrees ook niet voor het laatst. Ik blijf me verzetten.”
“Terecht.”
De oude rechercheur trok zijn gezicht strak.
“Ik heb mijzelf afgevraagd hoe zo’n journalist ertoe kon komen om de gegevens omtrent onze waterlijken te interpreteren als religieuze moorden.”
Vledder maakte een hulpeloos gebaar.
“Het is natuurlijk sensationeel. De redactie van die krant zal er blij mee zijn geweest en de lezers zullen ervan smullen.”
De Cock trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.
“Vermoedelijk. Het opmerkelijke is, ik herinner het me nu, dat Bram van Wielingen me gisteravond vroeg of ook Grijpskerk tot een sektarische groepering behoorde.”
Vledder reageerde verwonderd.
“Hoe kwam hij daarbij?”
De Cock trok zijn gezicht in een ernstige plooi en sprak peinzend verder.
“Die gedachte werd hem ingegeven door de presentatie van het lijk van Grijpskerk, gelijkend op de houding van het lichaam van Handgraaf.”
Vledder knikte begrijpend.
“Gevouwen handen op de borst.”
De Cock trok een pijnlijk gezicht.
“De relatie tussen religie en offerande is, hoe dan ook, van oorsprong altijd groot geweest. Het offeren van mensen en dieren aan een god, in wie men geloofde, vind je in de basis van vele religies terug. Denk aan de Bijbelse Abraham, die zijn zoon Izaäk zou hebben geofferd als God niet tussenbeide was gekomen.”
Vledder keek hem verward aan. “Jij denkt dat er nog iets van die beleving in de huidige mens voortleeft?”
De Cock streek met zijn handen over zijn hoofd.
“Er zijn op deze wereld,” sprak hij moedeloos, “blijkbaar nog genoeg mensen met een primitief gedachtepatroon. Ik denk dat archaïsche ideeën die in onze genen zijn verankerd niet makkelijk verdwijnen.”
Vledder keek hem vragend aan.
“Zouden de primitieve mensen in het verleden ook misdragingen hebben gekend?”
De Cock glimlachte.
“Minder. Beslist veel minder. Toen de samenlevingsverbanden steeds complexer werden, ontstonden er ook meer behoeften aan het stellen van normen en waarden, aan het regelen van intermenselijke verhoudingen. Ik heb iets van die evolutie aan den lijve ondervonden. Toen ik bij de politie in Amsterdam begon, bestond onze gehele verkeerswetgeving uit zesentwintig artikelen. Nu zijn we de zevenhonderd artikelen en bepalingen al gepasseerd. En dat in een periode van nog geen veertig jaar.”
“Ik vermoed dat het verkeer destijds raet die simpele zesentwintig artikelen vlotter verliep dan nu met die zevenhonderd en meer.”
De Cock knikte overtuigend. “Absoluut.”
De oude rechercheur stond van zijn stoel op, slofte naar de kapstok en greep naar zijn hoedje.
Vledder kwam hem achterna.
“Waar ga je heen?”
“Waar gaan wij heen?” verbeterde De Cock.
Vledder lachte.
“Oké. Waar gaan wij heen?”
De oude rechercheur wurmde zich in zijn regenjas.
“Naar Duivendrecht…een weduwe condoleren met het verlies van haar man.”[6]
De rechercheurs stapten uit en slenterden over het tegelpaadje naar de voordeur. De Cock liet in het inwendige van de bungalow de dingdong galmen. Ook nu duurde het slechts luttele seconden voor de voordeur door mevrouw Grijpskerk werd geopend.
De oude rechercheur liet zijn blik even langs haar gestalte glijden en constateerde opnieuw dat mevrouw Grijpskerk een aantrekkelijke vrouw was.
Ze zag bleek en haar helgroene ogen straalden niet. De japon die ze droeg was ditmaal diepzwart, met slechts een klein wit kraagje rond de hals.
De Cock vroeg zich bezorgd af of zij al op de hoogte was gebracht, dat ze al wist wat er met haar man was gebeurd. Hij hoopte vurig dat ze het artikel in het beruchte ochtendblad niet had gelezen.
Zonder iets te vragen hield ze de deur voor de rechercheurs open en leidde hen naar de leren fauteuils bij de openhaardpartij. De Cock legde zijn oude hoedje naast zich op de grauwstenen vloer.
“Hebt u inmiddels al iets van uw man vernomen?” opende hij voorzichtig.
Mevrouw Grijpskerk schudde haar hoofd. “Taal noch teken,” verzuchtte ze. “Nadat ik van u had vernomen wat er met Victor Handgraaf was gebeurd, maakte ik me grote zorgen. Mijn man was toch in zijn gezelschap?”
De Cock knikte. “Inderdaad. U hebt die twee in de Mercedes van Handgraaf zien wegrijden.”
Mevrouw Grijpskerk ademde diep in.
“Ik heb geprobeerd om inlichtingen te krijgen. Ik voelde me zo machteloos. Ik heb me in verbinding gesteld met het kantoor van de Foundation aan de Keizersgracht en heb gevraagd naar Derek van Achterdiep.”
“En?”
“Van Achterdiep was er niet en niemand op het kantoor wist waar hij was te bereiken. Ook hij leek van de aardbodem te zijn verdwenen.”
“Vreemd.”
Mevrouw Grijpskerk knikte. “Na eindeloos bellen lukte het me eindelijk om met mevrouw Van Achterdiep te spreken.”
Mevrouw Grijpskerk schudde mistroostig haar hoofd. “Ze wist niet waar haar man was. Hij was ‘s-morgens van huis vertrokken en had de rest van de dag niets van zich laten horen. Ze maakte zich zorgen.”
6
Zie: Genesis 22 vers 12 In Duivendrecht vond Vledder weer een plekje op de parkeerplaats recht tegenover de bungalow van de familie Grijpskerk.