De Cock kneep zijn ogen halfdicht. “Hoe laat was dat?”
“Wat bedoelt u?”
“Hoe laat was het toen u haar telefonisch bereikte?”
Mevrouw Grijpskerk spreidde haar handen. “Rond middernacht.”
“Toen was ze nog wakker?”
Mevrouw Grijpskerk knikte. “Net als ik…in afwachting van de komst van haar man.”
De Cock meende dat hij niet langer mocht zwijgen. Hij plooide zijn gezicht strak.
“Uw bezorgdheid,” sprak hij somber, “was terecht.”
Mevrouw Grijpskerk keek hem onbewogen aan.
“Wat wilt u daarmee zeggen?”
De Cock liet zijn hoofd iets zakken. “Op vrijwel dezelfde plek waar wij uit het water van de Keizersgracht het lichaam van Victor Handgraaf hebben opgehaald, hebben wij gisteravond het lichaam van uw man geborgen.”
Mevrouw Grijpskerk slikte even.
“Dood?”
De Cock knikte. “Vermoedelijk op dezelfde wijze ter dood gebracht als Victor Handgraaf.”
“Vermoord?”
De Cock knikte opnieuw. “We weten nog niet precies op welke manier…vermoedelijk verdrinking.”
De oude rechercheur stond van zijn fauteuil op, deed een stap naar haar toe en drukte haar de hand.
“Gecondoleerd met het verlies van uw man,” sprak hij gedragen.
“Ik vond het belangrijk om u dit trieste bericht persoonlijk te brengen voor u via andere kanalen van zijn dood zou vernemen.”
Vledder stond op en volgde het voorbeeld van De Cock. Zwijgend ging hij weer zitten.
Mevrouw Grijpskerk zuchtte diep. “Ik moet u zeggen dat het bericht me niet eens schokt. Niet echt. Ik was al van zijn dood overtuigd toen u me vertelde wat er met de heer Handgraaf was gebeurd.”
De Cock nam weer in zijn fauteuil plaats en boog zich iets naar haar toe. “Uw man en de heer Handgraaf zijn vrijwel zeker door dezelfde man of vrouw omgebracht. Het is onze taak de dader te ontmaskeren. Ik hoop dat u me toestaat om u nog een paar vragen te stellen?”
Mevrouw Grijpskerk knikte met een bedroefd gezicht. “Hoewel de identiteit van de dader,” sprak ze rustig, “mij in feite niet interesseert, begrijp ik volkomen dat u uw werk moet doen.”
Vledder was verbaasd dat de vrouw na het vreselijke bericht niet in huilen was uitgebarsten, maar zo rustig bleef. Verdoofd van de schrik misschien. Hij had oprechte bewondering voor haar beheerste reactie.
De Cock leunde weer in zijn fauteuil naar achteren.
“Was uw man godsdienstig?”
“U bedoelt of hij wel eens naar de kerk ging?”
De Cock glimlachte.
“Spande hij zich in voor een geloofsovertuiging?”
Mevrouw Grijpskerk schudde haar hoofd. “Mijn man vond geloof maar flauwekul. Ook een leven na de dood vond hij onzin.”
“Daarover hebt u wel eens met hem gesproken?”
Mevrouw Grijpskerk knikte.
“Ja. Mijn ouders waren gereformeerd. Strikt gelovige mensen.”
“Weet u iets van de geloofsovertuiging van de heer Handgraaf?”
Mevrouw Grijpskerk schudde opnieuw haar hoofd. “Dat is nooit ter sprake gekomen. Ik weet alleen dat de vrouw van Handgraaf was overleden en dat hij een dochter had die aan de drugs was geraakt.”
“Willemijn,” zei Vledder, en in gedachten zag hij het halfnaakte meisje op die smerige zolderkamer.
Mevrouw Grijpskerk trok haar schouders op. “Ik ken haar naam niet. Ik heb alleen gehoord dat ze thuis niet meer was te handhaven en dat Handgraaf haar buiten de deur had gezet.”
De Cock knikte.
“We hebben met haar gesproken.” Hij keek even naar Vledder en nam toen een kleine pauze.
“Bij ons vorige bezoek,” ging hij verder, “hebt u ons al verteld dat uw man erg gesloten was…in zichzelf gekeerd. Geen open boek, om zo te zeggen.”
“Nee.”
“Maar waren er buiten de zakelijke meningsverschillen tussen hem en Handgraaf geen onderwerpen waarover hij zich zorgen maakte…waarover hij zich tegenover u misschien heeft uitgelaten?”
Mevrouw Grijpskerk staarde enige tijd nadenkend voor zich uit, toen ging ze rechter op zitten.
“Een paar maanden geleden kwam hij op een avond voor zijn doen nogal opgewonden thuis. Ik vroeg of er iets was gebeurd.”
“En?”
“Hij vertelde dat hij was benaderd door een man die hem om geld had gevraagd.”
“Geld?” vroeg Vledder.
Mevrouw Grijpskerk knikte.
“Voor een zieke dochter.”
De Cock keek haar niet-begrijpend aan.
“Een zieke dochter?”
“De ziekte van die dochter kon in ons land niet worden behandeld. Daarvoor waren hier geen medische middelen. Zij moest daarvoor naar een kliniek of een ziekenhuis in Amerika en daar had de vader het geld niet voor.”
De Cock trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.
“Waarom benaderde die man juist uw echtgenoot voor een bijdrage? Bestond er een relatie tussen uw man en de vader van die zieke dochter?”
Mevrouw Grijpskerk haalde haar schouders op.
“Daar heb ik geen idee van.”
“Dat hebt u hem ook niet gevraagd?”
Mevrouw Grijpskerk maakte een hulpeloos gebaar.
“Misschien heb ik hem dat wel gevraagd. Maar op die vraag heb ik nooit een antwoord gekregen.”
12
De rechercheurs reden in hun oude Golf uit Duivendrecht weg.
Een flauw, waterig zonnetje prikte door de voorruit. Ze merkten het niet op. Beiden, verdiept in een stroom van gedachten, zwegen. Het was de jonge Vledder die na enige tijd het zwijgen verbrak. Hij blikte opzij.
“Het is wel duidelijk,” sprak hij nadenkend. “Het verhaal in het ochtendblad van die verdwaalde en totaal verknipte journalist deugt voor geen meter. Gewoon roddelbladlectuur. Cornelis Grijpskerk, zo blijkt uit de verklaring van zijn vrouw, vond geloof maar flauwekul. Het slachtoffer lijkt me ook verder geen man die in een sektarische geloofsovertuiging gevangen raakt.”
De Cock knikte.
“Je hebt gelijk. Zo’n type man is het niet.” Hij zweeg even. “Ik ben wel benieuwd naar de identiteit van de man die aan Cornelis Grijpskerk geld vroeg voor zijn doodzieke dochter.”
Vledder snoof.
“Een doodzieke dochter,” sprak hij smalend, “die in ons eigen landje niet behandeld kan worden, maar mogelijk wel in leven kan blijven door behandeling in een ziekenhuis of kliniek in Amerika. In feite is Willemijn Handgraaf ook doodziek.”
De Cock keek hem van opzij aan.
“Dat is eigen schuld. Maar wat denk je ervan?”
Vledder trok achteloos zijn schouders op.
“Ik zie het als een gore truc. Ja, dat moet een oplichterstruc zijn, een sentimenteel probeersel.”
“Dacht je?”
Vledder knikte.
“Veel meer zie ik er niet ia. Een triest verhaal over een arme doodzieke dochter wekt altijd deernis. Zoiets maakt bij mensen diepe gevoelens van erbarmen los.”
“Wellicht,” ging de jonge rechercheur verder, “wist die handige vader dat Cornelis Grijpskerk een min of meer vermogend man was, die misschien wel bereid zou zijn om hem een paar grijpstuivers te geven?”
De Cock trok een bedenkelijk gezicht.
“Dat is me toch te simpel,” sprak hij hoofdschuddend. “De reactie van Cornelis Grijpskerk was geëmotioneerd…zo geëmotioneerd, dat mevrouw Grijpskerk zich dat voorval nu na maanden nog herinnert.”
Vledder maakte een afwerend gebaar.
“Zoveel indruk maakte het toch niet op haar? Ze heeft niet verder naar bijzonderheden gevraagd.”
De jonge rechercheur zweeg even.
“Wat hebben we aan de identiteit van die vader?” ging hij wat gejaagd verder. “Niets. Totaal niets. Hoe wil je hem in verband brengen met de moorden op Victor Handgraaf en Cornelis Grijpskerk?”