Выбрать главу

“Sinds kort. Maar dat is geen bezwaar. In de tijd dat ik met jou aan de Warmoesstraat zat, heb ik de grachtengordel goed leren kennen.”

“Je weet dus waar je de Keizersgracht kunt vinden?”

“Blindelings.”

De Cock glimlachte.

“Ik zou mijn ogen er toch maar bij openhouden.”

Met een kleine boot zonder opbouw en een pruttelende motor voeren ze vanaf de Westerdoksdijk over het IJ naar de Westelijke Doorgang. Terwijl in de doorgang de treinen boven hun hoofd raasden bereikten ze het water van de Singel. Daar voeren ze rechtsaf de Brouwersgracht op. Onder enkele lage bruggen door bereikten ze de Keizersgracht. Voor de Leliegracht bracht Hans Rijpkema op verzoek van De Cock de kleine politieschuit tot stilstand.

De oude rechercheur gebaarde als een kapitein voor zich uit, vond Vledder. Het was wel een aardige onderbreking van hun dagelijkse bezigheden. Als rechercheur had hij zelden op een politievaartuig meegevaren.

“Ongeveer op die plek,” wees De Cock, “met een dag verschil, vonden we twee waterlijken.”

Rijpkema keek naar hem op.

“Heb je nog steeds zo’n pest aan waterlijken?”

De Cock grinnikte.

“Heb je dat onthouden?”

“Je was er berucht om,” zei Rijpkema. “Om je te pesten hebben we je wel eens een waterlijk in de schoenen geschoven waarop je feitelijk geen recht had.”

“Lekkere jongens.”

Rijpkema lachte.

“Alleen om jou te horen razen.”

“Bij beide lijken,” ging De Cock onverstoord verder, “waren de veters van de schoenen stevig aan elkaar geknoopt en lagen de handen gevouwen op de borst. Zoals later bleek waren de vingers van de handen aan elkaar gelijmd.”

“Huh, gruwelijk.”

De Cock knikte.

“Ik ben er haast van overtuigd dat op dezelfde plek, hier in de gracht, een derde lijk in het water is gedumpt.”

“Kortgeleden?”

“Ja.”

“Groot van postuur?”

De Cock glimlachte.

“Een zwaargebouwde man. Vledder typeerde hem als een holle bolle Gijs.”

“Dan dreggen we niet al te diep,” antwoordde Rijpkema. “We moeten vermijden dat we allerlei vuile troep loswoelen en boven water halen. Daar hebben we niets aan.”

Na tientallen vergeefse pogingen hield Hans Rijpkema een korte pauze. Hij keek De Cock onderzoekend aan.

“Je ziet geen spoken?”

De Cock grijnsde.

“Zag ik ze ooit wel eens?”

Rijpkema schudde zijn hoofd en zette zijn werk voort.

Na ruim een uur haalde de dreg het lichaam van een man boven water. Hans Rijpkema legde heel professioneel het wat gezwollen lijk met een touw aan de politieboot vast.

Vledder zakte door zijn knieën en boog zich over de rand. Hij keek schuin omhoog naar De Cock.

“Je hebt weer eens gelijk gekregen, baas. Het is Derek van Achterdiep…met gebonden schoenveters en gevouwen handen op zijn borst.”

14

Schipper Hans Rijpkema wees naar het ontzielde lichaam van Derek van Achterdiep boven het grachtenwater aan de zijkant van het politievaartuig.

“Wat moet er met hem gebeuren?”

De Cock lachte.

“Dat moet jij als oud-rechercheur van bureau Warmoesstraat toch weten. Ik verzeker je, die vent is vermoord.”

Hans Rijpkema trok een grijns.

“Als ik me goed herinner, dan moet het slachtoffer nu naar het sectielokaal?” vroeg hij als een leerling die naar het juiste antwoordt gist.

“Precies,” sprak De Cock met een hoofdknik. “Naar het sectielokaal. Dat is niet meer in dat oude griezelige pand aan de Overtoom, zoals in jouw tijd, maar in een modern lokaal op de begraafplaats Westgaarde aan de Ook meerweg.”

“Dat werd tijd.”

De oude rechercheur riep Vledder bij zich.

“Stel je in verbinding met de Geneeskundige Dienst en vraag om twee ambulances. Eén met een net om het waterlijk op de wal te hijsen en één om het slachtoffer naar Westgaarde te vervoeren.”

“En dan?”

De Cock gebaarde naar de dode in het water.

“Als we van het lijk van de heer Van Achterdiep verlost zijn, varen we met Hans Rijpkema rustig terug naar het kantoor van de Rijkspolitie te Water aan de Westerdoksdijk. Dan heb je toch nog je pleziervaart. En dan,” de oude rechercheur spreidde zijn armen, “dan scheiden zich onze wegen.”

Vledder keek hem verwonderd aan.

“Hoezo?”

De Cock gebaarde voor zich uit.

“Na onze hartelijke dank voor bewezen diensten, laten we Hans Rijpkema met zijn schuit achter aan de Westerdoksdijk, en jij waarschuwt de meute met het verzoek om naar het sectielokaal op Westgaarde te komen.”

Vledder knikte begrijpend.

“En dan gaan we naar Westgaarde.”

De Cock schudde zijn hoofd.

“Jij, Dick, jij gaat naar Westgaarde om de meute te ontvangen en de zaak daar verder af te wikkelen.”

“En jij?”

De Cock glimlachte om de klemtoon die ook Vledder op jij legde.

“Ik laat me door jou naar bureau Warmoesstraat brengen.” Hij blikte even op zijn horloge. “Over ongeveer drie kwartier heb ik daar een afspraak.”

“Met wie?”

“De vierde man.”

Vledder keek hem niet-begrijpend aan.

“De vierde man? Heb ik iets gemist? Waar tover je een vierde man vandaan, vierde waarvan?”

De Cock knikte.

“Even bij de les blijven. Wat dacht je van Peter Freedestein…de man van de Foundation die we tot nu toe nog niet hebben benaderd, die ga ik straks spreken.”

Het gezicht van Vledder klaarde op.

“Het lulletje lampenkatoen.”

De Cock plooide zijn lippen in een tuitje.

“Een kwalificatie,” formuleerde hij voorzichtig, “van wijlen de nogal heetgebakerde Cornelis Grijpskerk. Het is de vraag of ik die mening zal delen.”

De oude rechercheur zweeg even.

“Peter Freedestein,” ging hij verder, “de directeur uit Leiden, is in ieder geval de vierde man van — zoals ik het zie — de met volledige uitroeiing bedreigde top van de Handgraaf Foundation.”

“Daarvan ben jij overtuigd.”

“Ja.”

Vledder trok een bedenkelijk gezicht.

“Zou die Peter Freedestein nog leven…of ligt die ook al op de bodem van de gracht?”

De Cock haalde zijn schouders op.

“Vanmiddag had ik hem nog aan de telefoon.”

De Cock keek de man die op de stoel naast zijn bureau zat, onderzoekend aan. Hij schatte hem op achter in de veertig. Hij had een ovaal gelaat, iets door de zon gekleurd, bruine ogen en beginnend grijs in een zwarte haardos. Hij droeg een keurig grijs kostuum, waaronder een smetteloos wit overhemd met een bijpassende stropdas. De oude rechercheur zag in het voorkomen van de man niets wat hem tot een ‘lulletje lampenkatoen’ zou kunnen kwalificeren.

De grijze speurder schonk hem een milde glimlach.

“Mijn naam is De Cock,” sprak hij vriendelijk. “De Cock, met ceeooceekaa. Ik ben de rechercheur die u vanmiddag via de telefoon heeft verzocht om vanavond naar dit bureau te komen.”

Hij zweeg even.

“U bent Peter Freedestein?”

“Dat ben ik, ja.”

“Mededirecteur en mede-eigenaar van de Handgraaf Foundation?”

“Precies.”

De Cock glimlachte opnieuw.

“Ik weet niet in hoeverre u bent ingelicht, maar volgens mijn informatie bent u thans volledig eigenaar en onbetwist leider van de Handgraaf Foundation.”

Freedestein keek hem verwonderd aan.

“Ik…eh, ik vraag me af,” formuleerde hij voorzichtig, “of ú wel goed bent ingelicht. Ik beheer slechts een kleine onderafdeling van de Foundation in Leiden.”

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

“U weet nog niet wat er met Victor Handgraaf en Cornelis Grijpskerk is gebeurd?”