“Kloveniersburgwal…wat moet Fred Prins op de Kloveniersburgwal?”
De Cock zuchtte.
“Het woongedeelte achter het sigarenwinkeltje van Anton van Heusden is veel groter en veel uitgebreider dan ik vermoedde. Er is, zo bleek mij vanmiddag, zelfs een ingang aan de Kloveniersburgwal. En die ingang, of uitgang, zo je wilt, gaat Fred Prins bewaken.”
“Ben je daar gaan kijken?”
De Cock schudde zijn hoofd.
“Ik heb via het kadaster de eigenaar van het pand gevonden en die heeft me een plattegrond laten brengen.”
Vledder keek hem met grote ogen aan.
“En wat doen wij?”
De Cock glimlachte.
“In de Oude Hoogstraat op een eerste etage,” legde hij uit, “woont een man die ik een paar jaar geleden niet in de bajes, maar juist uit de gevangenis heb weten te krijgen door te bewijzen dat de aanklacht tegen hem vals was. Zijn woning mogen we als observatiepost gebruiken.”
“Observatie waarvan?”
De Cock spreidde zijn handen.
“De overkant, daar is het sigarenwinkeltje van Anton van Heusden.”
Ze hadden het licht in de voorkamer uitgedaan. Vanuit het duister keken ze naar de overkant van de straat naar de deur van de sigarenzaak. Er was nog vrij veel verkeer in de Oude Hoogstraat. Het feit dat hun uitzicht zo nu en dan werd belemmerd door voorbijrijdende vrachtauto’s, maakte De Cock wat nerveus. Hij schoof de mouw van zijn oude regenjas iets terug en keek naar zijn horloge. Het was te donker in de kamer om de tijd waar te nemen.
De oude rechercheur voelde hoe de spanning bezit van hem nam. Zijn hart bonkte in een hoog tempo en een ader pulseerde in zijn hals. Hij besefte dat het misschien niet goed was voor iemand van zijn leeftijd, maar hij kende de verslaving van deze momenten.
De gsm in de binnenzak van zijn regenjas kraakte. De stem van Appie Keizer kwam door.
“Er belt een man aan. Volgens mij is hij de man die jij bedoelt. Het signalement klopt.”
Het was even stil.
“De deur,” ging Appie Keizer verder, “wordt opengedaan en de man gaat naar binnen.”
Vledder stootte De Cock in zijn zij. “En nu?”
“Wachten op het alarm.”
“Hoelang kan dat duren?”
“Geen idee.”
“Op welk moment slaat die vierde man alarm?”
De Cock zuchtte.
“Wanneer een drankje voor hem wordt neergezet.”
“Een drankje?”
De Cock knikte.
“Met bedwelmend geehaabee.”
“Door wie?”
De Cock antwoordde niet, omdat op dat moment het alarm afging. Ze verlieten haastig de donkere kamer, daalden snel de trap af en renden tussen het verkeer door naar de overkant. De Cock had de juiste sleutelbaard al in zijn hand en binnen enkele seconden had hij de winkeldeur van het slot. Hij duwde Vledder aan zijn schouder.
“Ga jij maar voor en pak het klaargezette drankje. Dat is een belangrijk bewijs.”
Vledder stapte voor hem de winkel binnen.
Op dat moment rinkelde de deurbel.
Het hart van De Cock stond een moment stil. In zijn planning was hij die deurbel vergeten.
Achter in de zaak keek een man om de hoek en vluchtte. Vledder rende achter hem aan.
In de ruimte achter de winkel zat een man op een stoel. Voor hem op tafel lag een omgeworpen glas…rode vloeistof drupte van de tafel op de vloer.
Vledder rende verder achter de vluchtende man aan. Via de open achterdeur bereikte hij de Kloveniersburgwal. Op het trottoir lag Fred Prins boven op een man. Vledder hurkte bij hem neer en keek daarna omhoog naar de toegesnelde De Cock.
In de ogen van de jonge rechercheur glansde verbazing.
“Het is Anton van Heusden.”
De Cock knikte.
“Een drievoudige moordenaar, met een geloofsovertuiging.”
15
De dingdong in de gang klonk nog een beetje na. De Cock deed de deur van zijn woning open. Voor hem op de stoep stond Vledder, met naast zich een stralende Adelheid van Buuren. In haar linkerhand hield ze een fraai boeket bloemen. Ze knikte breed glimlachend zijwaarts met haar hoofd in de richting van Vledder.
“Ik weet dat Dick er een gewoonte van heeft gemaakt om voor uw lieve vrouw een bloemetje mee te nemen. Die gewoonte neem ik van hem over.”
De Cock speelde verlegenheid, deed een stap opzij en liet hen binnen.
Vledder bleef even staan. Het viel hem ineens op hoe vermoeid en oud zijn collega was. Voor hem in de deuropening zag hij het beeld van een bejaarde man. Het schoot hem door het hoofd hoe vaak hij al voor dit soort avondjes bij De Cock op bezoek was geweest. Altijd met een fraai boeket voor zijn vrouw, meestal rozen. Het ontroerde hem even. Toch, die ouwe had talent, vanavond zou hij zijn bezoekers weer uit de doeken doen hoe hij deze laatste zaak had opgelost. Met aandacht en bewondering zou Vledder luisteren. Vertederd sloeg hij even zijn arm om het middel van Adelheid en duwde haar voorzichtig de hal in.
“Zijn de anderen er al?” vroeg hij toen.
De Cock knikte.
“Fred Prins en Appie Keizer hebben het hoogste woord. Ze overstelpen mijn vrouw met bloedsto lende verhalen.”
“Leugens?”
“Beslist.”
Ze stapten de woonkamer in. Mevrouw De Cock kwam onmiddellijk overeind en schudde Adelheid en Dick de hand. Met een gebaar van verrukking nam ze het fraaie boeket bloemen in ontvangst.
Daarna wuifde ze uitnodigend naar een paar diepe fauteuils.
“Gaan jullie lekker zitten, dan zorg ik snel voor de bloemen.”
Vledder knikte en glimlachte naar de anderen voordat hij in de fauteuil naast Adelheid ging zitten. Hij wist niet waarom, maar hij voelde iets van weemoed vanavond. Hij legde zijn hand op die van zijn vriendin en keek nog eens de kring rond.
Fred Prins had gewacht tot ze compleet waren maar kon niet langer wachten. Hij schoot ongeduldig naar voren en vroeg: “De Cock, wat ging er gisteravond fout?”
De oude rechercheur liet zich in zijn stoel achterover zakken en hield uit schaamte zijn rechterhand voor zijn gezicht.
“De fout schuilde weer in een kleine onachtzaamheid,” sprak hij verontschuldigend. “Hoelang ik ook in dit vak zit, hoe vaak ik jullie het belang van details uitleg, nu had ik zelf een kleinigheid over het hoofd gezien. Ik vergat dat in de meeste winkels een belcontact onder de voormat ligt. Dat ging af toen Vledder die sigarenzaak binnen stapte. Het verrassingselement was weg. Anton van Heusden zag ons binnenkomen. Hij vluchtte, maar wierp eerst het glas met het door hem samengestelde drankje om.”
“Weg bewijs?”
De Cock schudde zijn hoofd.
“We konden achteraf nog genoeg vloeistof redden om te bewijzen dat het GHB bevatte.”
Appie Keizer keek naar De Cock.
“Ik kende die Van Heusden. Ik kwam wel eens bij hem in de zaak. Wilde hij die bezoeker ombrengen?”
De oude rechercheur stak vermoeid zijn hand op.
“Voor ik uitleg geef…laten we een traditie in ere houden.”
Hij pakte de fles cognac Napoleon, die hij speciaal voor dergelijke gelegenheden in voorraad hield, en vulde ruim de bodem van diepbolle, voorverwarmde glazen. Hij reikte die zijn vrienden aan. Daarna ging hij rechtop zitten en hield zijn glas plechtig omhoog.
“Een toost,” sprak hij ernstig, “een toost op mijn vriend Smalle Lowietje, die mij na een reeks dwalingen eindelijk in de goede richting stuurde.”
Vledder lachte.
“Naar de IJsselsteinse Bank.”
De Cock knikte.
“Naar een afdeling van die bank waar ruim drie jaar geleden vier mannen werkten die een loterijclubje hadden en maandelijks een klein bedrag stortten voor het kopen van loten. Het waren Victor Handgraaf, de boekhouder en leider van het clubje, Derek van Achterdiep, Cornelis Grijpskerk en als vierde Peter Freedestein. Maar,” hier zweeg De Cock even en keek de kring rond, “daar werkte nog een vijfde man. Let wel, ook deelnemer aan datzelfde loterijclubje: Anton van Heusden. Op het moment dat op een van de door het clubje aangekochte loten een gigantische prijs viel, de zogenaamde jackpot, was Van Heusden ziek. Hij zat overspannen thuis. Het werk op de bank viel hem zwaar, bovendien was zijn enige dochter ernstig ziek.