Выбрать главу

“Hoe bedoelt u?”

“Ik acht hem niet in staat om een eventuele moord ongemerkt en ongestraft uit te voeren.”

De Cock grimaste en trok zijn schouders op.

“Als ik iets tegen de dochter van die rijke Victor Handgraaf wil ondernemen, dan zult u mij toch de naam van de door haar benaderde jonge wietgebruiker moeten noemen.”

Van Heusden schudde zijn hoofd.

“Dat doe ik niet,” riep hij geëmotioneerd. “Dat kan ik niet doen. Tussen mij en die jongen bestaat een relatie van respect en vertrouwen. Ik kan dat niet schenden. Je kunt me een ouderwetse moraalridder noemen, wat natuurlijk niet geheel klopt, maar ik heb zo mijn principes. Ik ga u de naam van die jongen niet prijsgeven. Absoluut niet. Ik ben dan mijn geloofwaardigheid kwijt.”

De Cock trok een bedenkelijk gezicht.

“Ik ben een rechercheur van politie. Ik moet een bewijsvoering opbouwen. Dat is mijn taak. Als ik met het verhaal dat u mij hebt geopenbaard, de dochter van die rijke man uit Heemstede benader en zij ontkent, dan is dat voor mij einde verhaal. Ik heb dan geen mogelijkheden meer om die jongedame onder druk te zetten.”

Arnold van Heusden stond op.

“Dat is uw probleem. Ik heb aan mijn verhaal niets toe te voegen.” Hij knikte naar De Cock.

De Cock wees naar de stoel naast zijn bureau.

“Gaat u weer zitten. Misschien kan ik u toch tot andere gedachten brengen.”

Arnold van Heusden nam weer plaats.

“Dat betwijfel ik.”

De Cock keek de man veelbetekenend aan, rechtte zijn rug en zweeg even voor het effect.

“Gisteravond hebben we het lijk van Victor Handgraaf uit het water van de Keizersgracht opgevist.”

4

Arnold van Heusden staarde van De Cock naar Vledder en terug. De mededeling van De Cock had hem zichtbaar getroffen.

Zijn gezicht zag bleek en zijn adem stokte. Het duurde seconden voor hij reageerde.

“U…eh, u weet heel zeker,” vroeg hij zacht, weifelend, “dat het slachtoffer…dat die drenkeling Victor Handgraaf is?”

De Cock trok zijn gezicht strak en knikte.

“Absoluut. De foto’s in zijn paspoort en op zijn rijbewijs laten geen twijfel.”

Van Heusden kauwde even op zijn onderlip.

“Hoe…eh, hoelang heeft die man in het water van de gracht gelegen?”

De Cock maakte een schouderbeweging.

“Dat is achteraf moeilijk vast te stellen. Te veel factoren spelen daarbij een roclass="underline" de lichamelijke conditie van het slachtoffer, zat er weinig of geen lucht meer in zijn longen, heeft het lichaam ergens onder water aan iets vastgezeten, dat soort dingen. Op de bodem van de grachten ligt veel rommel, schroot…vooral oude fietsen.”

De oude rechercheur maakte een hulpeloos gebaar.

“Het is ook moeilijk te achterhalen waar het slachtoffer precies te water is geraakt. Doordat het water van de grachten ‘s nachts wordt gespuid, leggen drenkelingen in het grachtencircuit soms fikse afstanden af. Daarvan zijn frappante staaltjes bekend.”

De grijze speurder spreidde zijn handen.

“Over de tijd die een drenkeling te water is geweest bestaat maar één kans op een beetje zekerheid…” De Cock keek de man strak aan. “Wanneer de dader ons vertelt waar en op welk tijdstip hij het slachtoffer in het water heeft geduwd.”

Van Heusden keek hem schuins aan.

“Is hij in het water geduwd?”

De Cock zuchtte diep.

“Tot ongenoegen van mijn jonge collega hier, Vledder, heb ik me gisteravond laten ontvallen dat ik een hekel heb aan waterlijken. Die aversie betrof niet het lijk van Victor Handgraaf in het bijzonder. Ik heb die afkeer al vanaf het begin van mijn loopbaan.”

Vledder vond dat zijn oude collega en leermeester wel te ver ging in persoonlijke ontboezemingen. Wat had dat er nou helemaal mee te maken? Hij vond dat je beter dicht bij je onderwerp kon blijven. Maar De Cock had al zo veel moorden opgelost in zijn lange loopbaan, gruwelijke en vreemde moorden, met de onbegrijpelijkste motieven; misschien had hij wel gelijk en kon een schijnbare afdwaling de concentratie van een dader verslappen. Datzelfde gold voor iemand tijdens een verhoor.

“Waarom zo’n afkeer?” vroeg Van Heusden.

De Cock grijnsde.

“Die antipathie is niet voor niets. Zoals ik al zei: bij waterlijken zijn er te veel onzekerheden, te weinig punten waar men zich als rechercheur aan vast kan klampen.”

Arnold van Heusden gniffelde.

“U weet dus niet hoe het slachtoffer te water is geraakt en waar?”

“Nee.”

“U weet ook niet of hij moedwillig in het water is geduwd met het opzettelijke doel om hem te laten verdrinken, of dat hij per ongeluk in het water is geraakt?”

“Nee.”

“U weet in feite maar heel weinig.”

De Cock knikte gelaten.

“Dat klopt.” De oude rechercheur glimlachte. “Ik kan wellicht nog achterhalen of het slachtoffer de zwemkunst machtig was. Maar dat helpt me ook niet verder.”

Van Heusden legde zijn handen op hot bureau van De Cock.

“Ik wil toch meer weten.”

De Cock maakte een hulpeloos gebaar.

“Op al die onzekere factoren hoop ik te zijner tijd een antwoord te krijgen van de dader.”

Arnold van Heusden gniffelde opnieuw.

“Wanneer u die hebt gevonden.”

“Juist.”

Van Heusden ging staan.

“Ik zal met mijn jonge vriend overleggen wat we zullen doen. Mogelijk openbaar ik u zijn naam zodra u de werkelijke dader hebt gearresteerd en er geen verdenking meer op hem kan vallen.”

Ook De Cock en Vledder kwamen uit hun stoel.

“Wanneer heeft uw jonge vriend u dat verhaal over het aanbod van de jonge verslaafde vrouw verteld?” vroeg Vledder.

“Gistermiddag.”

“En hoelang liep hij al met dat verhaal rond? Ik bedoel, van wanneer was dat contact tussen hem en die verslaafde jonge vrouw?”

“Dat weet ik niet.”

“Dat hebt u hem niet gevraagd?” In de stem van Vledder klonk achterdocht.

Van Heusden schudde zijn hoofd.

“Ik was door zijn verhaal zo getroffen, dat ik onmiddellijk heb geprobeerd die Victor Handgraaf te bereiken om hem te waarschuwen.”

“Dat heeft nu geen zin mee,” sprak De Cock snel, om Vledder te beduiden dat hij dit verhoor zelf deed.

Van Heusden trok zijn gezicht strak.

“Zijn dood heeft me verrast.”

De Cock aarzelde even en besloot verder te zwijgen. Hij liet zich in zijn stoel terugvallen.

Arnold van Heusden trok zijn natte trenchcoat aan, zette zijn regenhoedje op en verliet zonder te groeten de grote recherchekamer.

Vledder keek zijn oude leermeester aan, zijn ogen tot spleetjes samengeknepen.

“Fijne vent, die wietverkoper. En die speciale band met de junk zit me ook niet lekker. Dit is weer eens een harde noot voor ons om te kraken.”

De Cock knikte.

“Inderdaad. Hij neemt die jongen in bescherming. En dat is zijn goed recht.”

Vledder schudde zijn hoofd. “Zonder een uitgebreide verklaring van de jonge vriend van Van Heusden kunnen we weinig tegen dat meisje Handgraaf ondernemen.”

De jonge rechercheur grinnikte.

“We kunnen Willemijn zelf vragen of ze de jongeman kent aan wie ze zo’n grote beloning voor het vermoorden van haar vader heeft beloofd.”

De Cock keek hem verwonderd aan.

“Dat meen je toch niet?”

Vledder lachte.

“Het was een grapje. Maar we kunnen toch speculeren op de stommiteit van Willemijn Handgraai.”

De Cock schudde zijn hoofd. “Een onzinnige speculatie.”

De grijze speurder blikte omhoog naar de grote klok boven de toegangsdeur van de recherchekamer.