“En dat frustreert je?”
“Absoluut.”
“Daar ben je nu nog een beetje chagrijnig van?”
De Cock lachte vrijuit.
“Dat valt wel mee. Ik voel mij senang. Maar ik ben er sinds gisteren van overtuigd dat het nieuws op televisie weinig bijdraagt aan het geluk van de mensen. En dan druk ik mij nog heel voorzichtig uit.” Hij wees jolig naar zijn glas. “Lowie, schenk nog eens in.”
Smalle Lowietje gehoorzaamde met de welwillendheid van een kastelein. Hij hanteerde vakkundig de fles en keek op.
“Hoe is onze landelijke misdaad?”
De Cock gniffelde.
“Ik hoop steeds op een stevige malaise, een terugval, een recessie. Maar daar is geen kijk op. De misdaad bloeit als nooit tevoren.”
“Je hebt het druk?”
“Zeker.”
“Waar ben je mee bezig?”
De oude rechercheur glimlachte.
“Interesseert het je?”
“Altijd.”
“De moord op een plastisch chirurg.”
“Een wat?”
“Een plastisch chirurg.”
Smalle Lowietje trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.
“Toch niet…eh, Van…eh, Van Nimwegen?”
De Cock keek hem met open mond aan.
“Hoe…eh, hoe kom jij daar zo op?”
De caféhouder hield zijn hoofd scheef.
“Is hij het?”
De Cock knikte traag.
“Inderdaad. Hij is één van de vier chirurgen die zich de Helende Meesters noemen.”
Smalle Lowietje verschoot’ iets aan zijn glas.
“Ze hebben een kliniek aan de Plantage Middenlaan.”
De Cock grinnikte.
“Je bent goed geïnformeerd. Ben jij daar ook wel eens onder het mes geweest?”
Smalle Lowietje schudde zijn hoofd.
“Mij niet gezien. Ik ben wel nooit moeders mooiste geweest, maar met mijn muizensmoeltje ben ik best tevreden.”
De Cock keek hem onderzoekend aan.
“Hoe kom je dan aan de naam Van Nimwegen?”
De tengere caféhouder grijnsde.
“Die kent hier iedereen.”
“Op de Wallen?”
“Ja.”
“Hoezo?”
“Die vent is gek.”
“Gek?”
Smalle Lowietje tikte met zijn wijsvinger tegen de zijkant van zijn hoofd.
“Knetter. Gewoon knetter. Hij liep hier ‘s-avonds langs de Wallen en als hij ergens achter het raam een slank hoertje zag, dan ging hij naar binnen en zei: meid, je borsten zijn te klein. Die moeten veel groter. Met die kleine tietjes van je verdien je het zout in de pap niet.”
De Cock lachte.
“Dat is voor het eerst dat ik het hoor. Het is geen gebbetje van je. Ik bedoel…het is waar?”
Smalle Lowietje keek hem teleurgesteld aan.
“Heb ik je wel eens wat voorgelogen?”
“Ik heb je er nooit op kunnen betrappen,” antwoordde De Cock ontwijkend.
Smalle Lowietje gebaarde.
“Hij heeft hier op de Wallen verschillende meiden grotere borsten aangemeten.”
“Kan je mij er een paar aanwijzen?”
De tengere caféhouder schudde zijn hoofd.
“Liever niet. Dan kan ik mijn etablissement wel sluiten…komt hier geen mens meer. Die meiden willen niet weten dat het niet allemaal puur natuur is wat ze in huis hebben.”
“Laat maar zitten,” sprak De Cock geruststellend. “Ik zoek het zelf wel uit.”
Smalle Lowietje boog zich iets naar voren.
“De laatste tijd zag je hem niet zoveel meer op de Wallen.”
De caféhouder boog zich nog verder naar voren.
“Brabantse Jochem,” sprak hij zachtjes, “Brabantse Jochem zoekt hem al een tijdje.”
“Waarvoor?”
“Het niese[1] van Brabantse Jochem is bij die Van Nimwegen in behandeling geweest.”
“En?”
Het muizensmoeltje van Lowietje versomberde.
“Van Nimwegen heeft het gezichtje en de kleine borsten van Magere Jopie helemaal verknoeid. Hij heeft haar gewoon mismaakt…totaal mismaakt. Die meid durft zich nauwelijks nog te vertonen.”
“Ze peesde hier toch op de Wallen?”
“Zeker.”
Smalle Lowietje zuchtte.
“Ik durf niet te beweren dat hij iets met die moord op Van Nimwegen te maken heeft…maar het zou mij niets verbazen.”
De Cock keek hem schattend aan.
“Heeft Brabantse Jochem wel eens bedreigingen geuit…gezegd wat hij van plan was?”
Lowietje knikte.
“Hier in mijn etablissement…vorige week nog…waar ook anderen bij waren.”
“En?”
“Hij riep: als ik die minkukel te pakken krijg, kerf ik hem open.”
Vledder, die al die tijd zwijgend voor zich uit had gestaard, stootte De Cock aan en fluisterde: “Nog een verdachte. Het kan niet op.”
Met de warme gloed van twee cognackies in hun aderen verlieten de rechercheurs het café van Smalle Lowietje en slenterden via de Achterburgwal terug naar de Kit. De drukte was nog groter dan een half uur geleden. Een leger van behoeftigen sjokte over de Wallen. Bijna alle gordijnen van de peeskamertjes waren gesloten.
Vledder porde met zijn elleboog tegen de milt van De Cock.
“Schiet een beetje op. Je loopt te slenteren alsof je hier op vakantie bent.”
De Cock blikte opzij.
“Wat wil je dan?”
“We hebben nog een afspraak met die De Mirambeau.”
De Cock schoof de mouw van zijn regenjas iets terug en keek op zijn horloge.
“Voor tienen zijn wij bij hem…vroeg genoeg.”
Vledder duimde over zijn schouder.
“De vijfde verdachte: Brabantse Jochem.”
De Cock grijnsde. “Dat is de zesde. Ik denk dat je Jacques van Loppersum vergeet.”
Vledder knikte.
“Je hebt gelijk. Zijn motief ligt ongeveer op hetzelfde niveau als dat van Brabantse Jochem…mislukte operaties. Zie jij wat in die souteneur?”
De Cock schudde zijn hoofd.
“Niet veel.”
“Waarom niet?”
“Ik ken Brabantse Jochem. Ik heb hem in het verleden een paar keer gearresteerd.”
“Waarvoor?”
“Losse handjes. Mishandelingen. Soms vrij fors, met voor het slachtoffer aanzienlijk letsel.” De oude rechercheur schudde zijn hoofd. “Maar ik zie in hem geen man die heel subtiel een halsslagader openpeutert.”
“Schrappen we hem?”
De Cock schudde resoluut zijn hoofd.
“Hij heeft een motief…een redelijk motief. Brabantse Jochem is zijn broodwinning kwijt. Met haar mismaakt gezicht kan Magere Jopie alleen nog maar in het donker de baan op. En dan krijg je niet de best betalende klantjes. Verder weet je maar nooit of die man recent iets heeft gelezen of gehoord wat hem op het idee heeft gebracht om zijn wraak uit te oefenen door Henry van Nimwegen vrolijk te laten doodbloeden.”
“Vrolijk?”
De Cock gniffelde.
“Bij wijze van spreken.”
Op de houten steiger achter liet politiebureau stapten ze in hun oude Golf. Vledder stuurde de wagen behendig via het Damrak naar de Prins Hendrikkade.
De Cock blikte opzij.
“Weet je de Linnaeusparkweg te vinden?”
“Blindelings.”
“Ik zou er,” sprak De Cock schamper, “mijn ogen maar bij open houden.”
Vledder reageerde niet. Het drukke stadsverkeer eiste al zijn aandacht. Via de Valkenburgerstraat, het Mr. Visserplein, de Muiderstraat en de Plantage Middenlaan bereikten ze de Watergraafsmeer.
Op de Linnaeusparkweg was weinig verkeer.
Vledder minderde snelheid.
“Wat doen we met die brief van Sander van de Koningshof?”
De Cock trok zijn schouders iets op.
“Voorlopig niets. We zullen zoon Sander laten opdraven en hem met de inhoud van die brief confronteren…kijken hoe hij reageert. Ik ben ook benieuwd naar de reactie van Irene van Moerkapelle. We mogen toch verwachten dat moeder haar zoon een beetje kent.”