Even voorbij het Galilëiplantsoen parkeerde Vledder de Golf aan de rand van het trottoir. Ze stapten uit en gingen te voet verder.
De Cock gebaarde om zich heen.
“De Watergraafsmeer. Vroeger een deftige buurt, bewoond door louter ambtenaren. Ik heb hier als jonge diender nog gesurveilleerd. Als je pet scheef op je hoofd stond, schreven ze een klacht.”
Voor nummer 850 bleven ze staan. Op een naambordje van wit email stond in zwarte letters S. de Mirambeau. De Cock drukte naast het naambordje op een koperen bouton. In het inwendige van het pand klonk een bel.
Er kwam geen reactie.
Na ruim een minuut belde hij voor de tweede keer. Ook nu bleef een reactie uit.
De Cock voelde aan de knop van de toegangsdeur. Die was op slot. De oude rechercheur tastte in de rechter steekzak van zijn regenjas en pakte het apparaatje van Handige Henkie.
Vledder schudde zijn hoofd.
“Niet weer, hè?”
Het klonk als een smeekbede.
De Cock keek hem verrast aan.
“We hebben een afspraak met die man,” reageerde hij licht geïrriteerd. “Chirurg De Mirambeau verwacht ons. Hij moet thuis zijn.”
Vledder wees naar de deur.
“Misschien is hij van gedachte veranderd en wil hij ons niet meer ontvangen.” De jonge rechercheur wees naar het apparaatje in de hand van De Cock. “Als we op die manier bij hem binnendringen, krijgen we de grootste heibel. Houd je er rekening mee…dat is huisvredebreuk. Als rechercheur dien je je aan de wet te houden.”
De Cock weifelde even.
“Nood breekt wet,” gromde hij na enige seconden. Hij bracht het apparaatje omhoog en koos met kennersblik een passende sleutelbaard. Binnen enkele seconden had hij de deur ontsloten. Met zijn knie drukte hij de deur verder open en ging naar binnen.
Vledder volgde hem zacht mopperend.
Na een klein portaal kwamen ze in een smalle gang. Het was er aardedonker. De Cock pakte zijn zaklantaarn en scheen. Het lichtovaal danste langs de wanden. Links stond een deur halfopen. De oude rechercheur drukte ook die deur met zijn knie verder open en bleef in de deuropening staan.
De weeë geur van bloed walmde hem tegemoet. Na een korte zoektocht bleef het lichtovaal van zijn zaklantaarn op een man rusten. Hij lag op zijn rug te midden van een enorme plas bloed. De man was zwaargebouwd. Zijn omvangrijke buik stak omhoog en belemmerde een blik op zijn gezicht.
De Cock schuifelde voorzichtig verder. Over de buik heen scheen hij in het gelaat van het slachtoffer.
“Het is Simon de Mirambeau,” sprak Vledder hees.
De Cock knikte. Over zijn gezicht gleed een sombere trek.
“Met een opengepeuterde halsslagader.”
7
De Cock liet het ovaal van zijn zaklantaarn langs de stijlen van de toegangsdeur glijden. Toen hij een schakelaar had gevonden, liep hij erop toe en ontstak het licht in de kamer.
Vledder liep haastig naar het raam en schoof de overgordijnen dicht.
“Niemand hoeft te zien wat wij hier aan het doen zijn,” riep hij verklarend.
De Cock glimlachte om de actie van zijn jonge collega. De oude rechercheur moest bekennen dat hij bij het aansteken van het licht niet aan de gordijnen had gedacht. Vledder had gelijk.
Zonder overgordijnen was van buiten de gehele kamer te overzien.
Bedaard slofte hij om de bloedplas heen en bekeek het slachtoffer zorgvuldig. Ook nu, zo constateerde hij, waren de enkels met een zwart snoer strak samengebonden. In de hals van de man, iets onder zijn linkeroor, gaapte een diepe wond.
De Cock hurkte aan de rand van de bloedplas neer om het zwarte, tweeaderige elektriciteitsdraad beter te bekijken. Het snoer was op exact dezelfde wijze geknoopt als bij de vermoorde Henry van Nimwegen.
De Cock riep Vledder bij zich en wees naar het snoer.
“Conclusie?” vroeg hij.
De jonge rechercheur knikte.
“Duidelijk,” reageerde hij traag. “Dit is de tweede moord van dezelfde moordenaar. De modus operandi[2] is vrijwel identiek.”
De Cock keek hem bewonderend aan.
“Heel goed.”
Vledder maakte een hulpeloos gebaar.
“Als we nu nog enig inzicht krijgen in het motief van de dader,” sprak hij somber, “dan kwamen we misschien tot een oplossing.”
De Cock schudde zijn hoofd.
“Zover zijn we nog lang niet,” reageerde hij triest. “Naar aanleiding van deze tweede moord zullen we een aantal afgelegde verklaringen opnieuw moeten bezien…overwegen of ze nog bruikbaar zijn.”
Vledder knikte.
“Deze tweede moord geeft een extra dimensie aan de moord op Henry van Nimwegen.”
De Cock kwam uit zijn gehurkte houding overeind en blikte om zich heen. De kamer was naar zijn gevoel smaakvol gemeubileerd. Op een glimmend donkerbruin parket prijkten vier diepe lederen fauteuils om een ronde tafel. Er waren twee kolossale eikenhouten kasten. Boven op de kasten, nabij de hoeken, stonden slanke vazen van melkwit porselein. Links aan de wand, dicht bij het raam, stond een fraaie secretaire.
De Cock wenkte Vledder.
“Heb je je mobieltje bij je?”
“Natuurlijk!”
“Waarschuw de meute.”
Vledder keek hem vragend aan.
“Hoe verklaren wij het vinden van dit lijk?”
“Hoe bedoel je?”
“Via een deugdelijk afgesloten pand…zonder een bevel tot huiszoeking?”
De Cock reageerde geprikkeld.
“Begin je weer over het gebruik van dat apparaatje te emmeren? De buitendeur stond toch open…heel simpel. Ik heb dat handige apparaatje nooit gebruikt.” In een theatraal gebaar spreidde hij zijn armen. “En dat verklaar ik desnoods onder ambtseed.”
Vledder gromde.
“Jij hebt een ambtseed van elastiek.”
De Cock schudde zijn hoofd.
“Ik pas de wet in alle redelijkheid toe.”
Vledder grijnsde.
“Jouw redelijkheid.”
De Cock knikte nadrukkelijk.
“Precies…mijn redelijkheid. Ik handel naar mijn eer en geweten en daarmee heb ik nog nooit iemand benadeeld. Integendeel, ik heb door mijn gevoel van redelijkheid een grote reeks moorden tot klaarheid gebracht, die anders onopgelost waren gebleven.” Hij zweeg enige ogenblikken. Hij achtte het onderwerp afgedaan. “En bel nu de meute met dat mobieltje van je.”
Het klonk als een bevel.
Bram van Wielingen stapte met forse treden de kamer binnen.
Demonstratief blikte hij op zijn horloge:
“Het is nog voor tienen,” riep hij jubelend. “Ik lag nog niet op bed…zat nog voor de buis.” Hij zette zijn aluminium koffertje in een van de leren fauteuils en liep op De Cock toe. “Je gedraagt je de laatste tijd opvallend netjes. Een moord in de morgen en nog eentje voor het slapengaan. Let op…we worden nog eens vrienden.”
De Cock grinnikte.
“Ik dachtdat wij dat allang waren.”
De fotograaf wierp een blik op het slachtoffer.
“Allemachtig,” riep hij geschrokken. “Weer zo’n plas bloed. Net als vanmorgen.” Hij trok zijn neus iets op. “Deze man is nog niet zo lang dood. Het bloed stinkt nog. Ruik je het niet? Een weeë zoete lucht…om onpasselijk van te worden.”
De Cock knikte.
“De geur van bloed…een mooie titel voor een boek.”
Bram van Wielingen lachte.
“Praat er eens over met Baantjer.”
De Cock maakte een afwerend gebaar.
“Die man hangt als een molensteen om mijn nek. Er is nu al een Baantjerspel met mij en Vledder en een dobbelsteen in een kartonnen doos.”
De oude rechercheur glimlachte.
“Schiet gauw je plaatjes, dan kun je hier weg.” Hij wees schuin voor zich uit. “Net als vanmorgen heb ik belangstelling voor die knoop in het zwarte snoer om zijn enkels.”
2
Werkwijze Niet alleen de knoop in het snoer, maar ook de wond in de hals wijst op dezelfde dader.