De Cock maakte een lichte schouderbeweging.
“Om te zien of Henry weer aan het werk was.”
Irene van Moerkapelle schudde haar hoofd.
“Ik verwacht Henry daar niet meer. Er is iets ernstigs met hem gebeurd. Dat voel ik. Ik heb de hele dag gewacht op uw telefoontje…op een bericht over de resultaten van uw onderzoek.”
De Cock boog zich iets naar haar toe.
“Waarom hebt u ons vanmorgen niets verteld over de onenigheid tussen u en uw zoon Sander?”
Irene van Moerkapelle maakte geagiteerd een wegwerpgebaar.
“Dat was niet van belang.”
“Sander had nogal wat bedenkingen tegen uw min of meer intieme verhouding met Henry van Nimwegen.”
Irene van Moerkapelle glimlachte fijntjes.
“Ik laat mij door zoonlief niet voorschrijven met welke man ik al dan niet een relatie mag aangaan. Ik schat mijn eigen levenservaring hoger in dan de mening van een jongeman die nauwelijks de puberteit is ontgroeid.”
“Sander wilde u een desillusie besparen.”
“Onzin.”
“Hij heeft in de kliniek van de Helende Meesters inlichtingen ingewonnen omtrent uw vriend Henry van Nimwegen.”
Irene van Moerkapelle snoof.
“Bij wie?”
“Simon de Mirambeau.”
Irene van Moerkapelle maakte een gebaar van verachting.
“Dan was hij aan het goede adres. Simon de Mirambeau…een dikke, vette, volgevreten homofiel. Wat weet die van het spel tussen een hunkerende vrouw en een knappe man?”
“De Mirambeau was ervan overtuigd dat het gedrag van de knappe Henry van Nimwegen het voortbestaan van de kliniek in gevaar bracht.”
Irene van Moerkapelle grinnikte.
“Wat een onzin. Als iemand het voortbestaan van de kliniek van de Helende Meesters in gevaar brengt, dan is het Simon de Mirambeau. U moet eens opvragen hoeveel chirurgische operaties van hem volkomen zijn mislukt.”
De Cock keek haar strak aan.
“Wiens mening verkondigt u nu?”
De ogen van Irene schoten vuur.
“Uiteraard die van Henry van Nimwegen. Van wie kan ik anders weten wat er binnen de muren van de kliniek gebeurt?”
Ze zweeg even.
“Ik heb nog steeds geen antwoord op mijn vraag.”
“Welke?”
“Is Henry dood?”
De Cock liet zijn hoofd iets zakken.
“Wij…eh, wij hadden u moeten inlichten,” sprak hij somber.
“Het spijt ons dat dit niet is gebeurd. We hebben ons onmiddellijk op het onderzoek naar de mogelijke dader gestort.”
Irene van Moerkapelle keek hem aan. Haar lippen trilden.
“Hij is dood?”
“Ja.”
“Vermoord?”
De Cock beet op zijn onderlip en knikte.
“Inderdaad…vermoord.”
Irene slikte. Tranen gleden over haar make — up.
“Heeft hij het toch gedaan.”
“Wie?”
“Sander, mijn zoon Sander. Hij zei dat hij het zou doen als ik de relatie met Henry niet verbrak.”
8
Toen De Cock de volgende morgen, voor zijn doen vroeg, maar nog altijd ruim een halfuur te laat de grote recherchekamer in het aloude politiebureau aan de Amsterdamse Warmoesstraat binnenstapte, trof hij Vledder achter zijn computer. De rappe vingers van de jonge rechercheur dansten over het toetsenbord.
Eerst toen De Cock zacht kuchend tegenover hem ging zitten, liet hij zijn vingers rusten en keek fronsend op.
“Lag je vrouw niet op de slip van je hemd?” vroeg hij met enig sarcasme.
De Cock schudde lachend zijn hoofd.
“Die akelige gewoonte heb ik haar afgeleerd. Te lastig. De kom nu gewoon te laat mijn bed uit.”
Vledder snoof.
“En je komt te laat hier op het bureau.”
“Precies. Een verworven recht.”
Vledder schudde zijn hoofd.
“Het stoelt nergens op. Het is gewoon je plicht om op tijd te komen.”
De Cock reageerde niet.
De jonge rechercheur gebaarde naar de telefoon.
“Ik heb dokter Rusteloos al aan de lijn gehad. Bram van Wielingen krijgt zijn zin. De patholoog-anatoom neemt de twee slachtoffers kort na elkaar onder handen. De gerechtelijke sectie begint vanmiddag om twee uur. Ik heb mijn afspraak met Ben Kreuger van de dactyloscopische dienst moeten verzetten. Ik zou het nooit redden om op tijd…drie uur…bij hem op de Herengracht te zijn.”
De Cock gebaarde voor zich uit.
“Je moet,” sprak hij memorerend, “met hem ook naar de Linnaeusparkweg om in de woning van Simon de Mirambeau naar dactyloscopische sporen te kijken.”
Vledder knikte.
“Ben Kreuger en ik onderzoeken de beide peedee’s[3] vanavond om zeven uur. Ik heb Julius van Nimwegen gevraagd om vanavond thuis te zijn.”
“Was hij er?”
“Ja.”
De Cock grinnikte.
“Als Julius er niet is, kunnen jij en Ben Kreuger niet naar binnen.”
“Nee.”
“En hoe regel je dat op de Linnaeusparkweg?”
Vledder maakte een hulpeloos gebaar.
“Ik heb geen familie van die Simon de Mirambeau kunnen vinden. Hij is nooit getrouwd geweest. Hij heeft geen broers of zusters en zijn ouders zijn overleden. Ik weet ook niet of hij een vaste vriend heeft.” De jonge rechercheur zuchtte diep. “Ik vrees dat Ben Kreuger en ik een beroep moeten doen op jouw apparaatje.”
De Cock lachte vrijuit.
“Het verstand wint,” jubelde hij.
Vledder liet de jubel over zich heen gaan.
“Ik heb aan dokter Rusteloos gevraagd of hij tijdens de sectie bij de beide slachtoffers bloed en urine, maaginhoud en mogelijk delen van de nieren en de lever apart wil houden voor een toxicologisch onderzoek.”
De Cock keek hem onderzoekend aan.
“Toxicologisch onderzoek?”
Vledder knikte nadrukkelijk.
“Mijn vriendin Adelheid was gelukkig nog wakker toen ik gisteravond laat thuiskwam. We hebben nog een tijdje met elkaar over de moorden gebabbeld…ideeën geopperd. Er is één ding waar wij beiden over struikelden. Adelheid en ik begrijpen niet waarom de beide slachtoffeis zich hebben laten binden met dat snoer om de enkels. Men laat zich toch niet rustig vastbinden om vervolgens heel gedwee toe te staan dat iemand jouw halsslagader opensnijdt?”
De Cock schudde zijn hoofd.
“Dat is niet waarschijnlijk.”
“Bovendien, dat verticaal opensnijden van een halsslagader is een precieze handeling, echt een secuur werkje. Bij iemand die zich op een of andere manier verzet, is dat vrijwel onmogelijk.”
De Cock glimlachte.
“De beide geliefden,” sprak hij licht spottend, “hebben succesvol gebrainstormd.”
Vledder strekte zijn handen naar hem uit.
“Ben je het met ons eens?”
De Cock knikte.
“Absoluut. Zo’n toxicologisch onderzoek moet natuurlijk gebeuren. Ik heb gisteravond al in de keuken van Simon de Mirambeau rondgeneusd. Er stonden twee wijnglazen, maar die waren zo perfect schoongemaakt, dat ik daar geen heil meer in zag. Ik heb ze laten staan.”
Vledder glimlachte.
“Ik had eerst met jou willen overleggen, maar toen ik vanmorgen voor jouw komst dokter Rusteloos aan de lijn had, kon ik mij niet bedwingen om hem om een toxicologisch onderzoek te vragen.”
De Cock boog zich iets naar voren.
“Het behoeft natuurlijk niet een traditioneel vergif te zijn. Het is ook mogelijk dat de moordenaar of moordenares een verdovend spul heeft gebruikt…een drug. Vraag tijdens de sectie aan dokter Rusteloos of hij de lichamen ook nakijkt op mogelijke punctieplekjes, sporen van het gebruik van een injectienaald.”
Vledder pakte zijn notitieboekje.
“Punctieplekjes…ik schrijf het even op. De dokter kan die vinden?”
De Cock gniffelde.
“Het is zijn specialiteit. Hij is ook altijd op zoek naar hematomen.”