“Jacques van Loppersum?”
“Dat weet u?” reageerde Marcel van Diemen verrast.
“Peter van Houten heeft mij dat verteld.”
Van Diemen maakte een hulpeloos gebaar.
“Simon heeft nog geprobeerd enige correcties te verrichten aan het gelaat van die man, maar de beschadigingen waren niet meer te herstellen.”
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
“Jacques van Loppersum,” vroeg hij dwingend, “is ook onder behandeling van De Mirambeau geweest?”
Van Diemen knikte traag.
“Na de fouten van Henry.”
De Cock boog zich iets naar hem toe.
“Henry van Nimwegen is door die Jacques van Loppersum een paar maal ernstig bedreigd.”
“Inderdaad.”
De Cock trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.
“Simon de Mirambeau…werd ook hij bedreigd?”
Van Diemen knikte.
“Jacques van Loppersum meende dat ook de behandeling van Simon de Mirambeau had gefaald. Hij achtte…ik zeg u, volkomen ten onrechte…ook Simon voor de verminkingen aansprakelijk. Hij heeft hem een keer voor de deur van onze kliniek aan de Plantage Middenlaan opgewacht en hem met een groot slagersmes gestoken. Simon weerde de aanval af. Gevolg: een grote vleeswond aan zijn linkeronderarm.”
“Van die mishandeling is nooit aangifte gedaan?”
Van Diemen schudde zijn hoofd.
“Het was dezelfde overweging als bij de aanvallen van Jacques van Loppersum op Henry van Nimwegen…wij wilden de kliniek niet in opspraak brengen.”
De Cock nam een kleine pauze en veranderde van onderwerp.
“Simon de Mirambeau was homofiel?”
Van Diemen knikte.
“Daar deed hij nooit geheimzinnig over.”
“Had hij een vaste vriend?”
“Tot voor kort was dat Rudolf…Rudy Akersloot…een beul van een vent en stinkend jaloers.”
“Tot voor kort?”
Van Diemen knikte.
“Simon had een nieuwe vriend. Die heb ik persoonlijk nog nooit ontmoet. Simon sprak nogal lyrisch over hem…noemde hem mijn lief klein krekeltje.”
9
Toen Marcel van Diemen de grote recherchekamer had verlaten, keek De Cock naar Vledder op.
“Heb je zijn adres genoteerd?”
“Ja.”
“Waar woont hij?”
“Brouwersgracht elfhonderdzeventien.”
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
“Elfhonderdzeventien…dat is pal bij het oude pakhuis van Michel-Jan van Nimwegen waar hij met zijn vrienden en vriendinnen bijeenkomsten houdt.”
Vledder knikte begrijpend.
“De Broeders en de Zusters van de Tien Geboden.”
“Precies.”
Vledder liet het onderwerp rusten en lachte ineens vrijuit.
“Simon de Mirambeau,” schaterde hij, “noemde zijn nieuwe vriend mijn lief klein krekeitje! Wat…wat moet ik mij daarbij voorstellen?”
De Cock trok zijn schouders op.
“Een koosnaampje…denk ik. De noemde mijn vrouw tijdens onze verkering altijd mijn troeltje. Ik weet ook niet hoe ik daarbij kwam. Misschien is die nieuwe vriend van Simon de Mirambeau wel een klein manneke en duidt krekeitje op een hoge stem.”
De oude rechercheur stak zijn wijsvinger omhoog.
“Wat mij wel bijzonder frappeerde, was het feit dat de vroegere vriend van Simon de Mirambeau luisterde naar de naam Rudolf Akersloot.”
Vledder keek hem verwonderd aan.
“Wat is daar zo frappant aan?”
De Cock trok zijn gezicht in een ernstige plooi.
“Ik ken ene Rudolf Akersloot,” sprak hij somber. “Een uiterst agressieve jongeman. Zo’n vijftien jaar geleden heb ik een zaak tegen hem behandeld.”
“Wat voor een zaak?”
“Moord.”
“Die Rudolf Akersloot had een moord gepleegd?”
De Cock knikte.
“Hij had zijn homofiele vriend, die hem na een ruzie had verlaten en met een ander had aangepapt, met messteken om het leven gebracht.”
“Jaloezie?”
“Volgens mij was er sprake van voorbedachte rade…van koel overleg. Hij had een paar dagen tevoren een stiletto gekocht en daarmee thuis op een soort zitzak geoefend. Ik heb destijds proberen te bewijzen dat de gaten in het canvas van de zitzak waren aangebracht met dezelfde stiletto als die waarmee de moord was gepleegd.”
“En?”
De Cock grijnsde.
“De Heren Rechters hebben mijn theorie over die zitzak buiten beschouwing gelaten en Rudolf Akersloot niet voor moord, maar voor doodslag veroordeeld.”
Vledder grinnikte vreugdeloos.
“Hij kwam dus na een paar jaar weer vrij.”
“Dat neem ik aan. Ik heb zijn loopbaan verder niet gevolgd. Je kunt als rechercheur onmogelijk alle verdachten die je hebt behandeld in het oog houden.”
“Had Marcel van Diemen gelijk?”
“Wat bedoel je?”
“Was die Rudolf Akersloot inderdaad een beul van een vent en stinkend jaloers.”
“Absoluut.”
Vledder plooide zijn gezicht in een peinzende expressie.
“Omdat Simon de Mirambeau,” formuleerde hij voorzichtig, “een ander vriendje, mijn lief klein krekeitje, had aangeschaft, ontstond er voor Rudolf Akersloot een motief om hem naar het leven te staan.”
“De moeilijkheid is, dat hij ook een motief zou moeten hebben voor de moord op Henry van Nimwegen. Beide moorden hebben dezelfde signatuur.” De Cock gniffelde. “Alleen hebben we niets dat erop wijst dat Henry van Nimwegen homofiele neigingen had.”
“Wees voorzichtig,” maande Vledder. “We weten niet alles. Tot nu kennen we van hem alleen affaires met vrouwen, maar we zouden aan zoon Michel-Jan van Nimwegen kunnen vragen of zijn vader een promiscue levenswandel had.”
“Pro-mis-cu-e?”
“Ken je dat woord niet?”
De Cock kneep zijn ogen halfdicht.
“Je bedoelt of Henry van Nimwegen een vrij seksueel verkeer met zowel mannen als vrouwen prefereerde.”
Vledder knikte.
“Uit de verhalen die wij tot nu toe kennen, blijkt duidelijk dat Henry van Nimwegen door een oversekste geest werd gedreven. Als we in ons onderzoek naar zijn levenswandel een affaire met een man tegenkomen, zullen we ook de relatie tussen Henry van Nimwegen en de homofiele Simon de Mirambeau eens nader moeten bezien.”
“Tot nu weten we alleen,” sprak De Cock gelaten, “dat beiden als chirurg aan de kliniek van de Helende Meesters waren verbonden.”
“We zouden uiteraard aan de nog levende chirurgen, Peter van Houten en Marcel van Diemen, kunnen vragen of die wel eens iets van een relatie tussen Henry van Nimwegen en Simon de Mirambeau hebben bemerkt.”
“Dat zullen we doen.”
De oude rechercheur blikte op zijn horloge en veranderde van onderwerp.
“Het wordt tijd voor je. Laat dokter Rusteloos straks bij de sectie de linkeronderarm van Simon de Mirambeau goed bekijken. Volgens Van Diemen heeft Jacques van Loppersum hem daar een vleeswond toegebracht. Daar moeten nog wel sporen van zichtbaar zijn.”
Vledder keek hem peinzend aan.
“Waarom gaan we niet eens achter die Van Loppersum aan? Hij is tot nu de enige man in ons onderzoek die voor beide moorden een motief heeft…een redelijk motief, waarin ik mij best kan vinden.”
De Cock knikte bedaard.
“Dat komt wel.”
“Je bent zo passief tegenover die vent,” sprak Vledder beschuldigend. “Het lijkt wel of je die man in bescherming neemt.”
“Ik doe mijn werk,” reageerde De Cock kalm. “De belastende verklaringen van Peter van Houten en Marcel van Diemen over de bedreigingen en mishandelingen van Jacques van Loppersum zitten in ons dossier. Die komen te zijner tijd best ter sprake. Als dokter Rusteloos ons bovendien kan verklaren dat de armwond beschouwd kan worden als een vorm van ernstig letsel, dan zijn wij in staat om een gedegen strafzaak tegen hem op te bouwen.”