Выбрать главу

Michel-Jan schudde zijn hoofd.

“Dat was het niet.”

“Wat was het wel?”

Michel-Jan wees voor zich uit naar een lange tafel met houten stoelen in het front van de zaal.

“Zullen we daar even gaan zitten?”

De Cock knikte en volgde hem. Via een breed middenpad liepen ze langs rijen ongemakkelijke kerkbanken naar voren.

Michel-Jan gebaarde naar de tafel.

“Hier zitten tijdens onze diensten de aristocraten.”

“Aristocraten?”

Michel-Jan knikte.

“De aanzienlijken van ons genootschap…mensen die de Broeders en Zusters van de Tien Geboden alert houden en hen aanmoedigen om hun geloof gloedvol uit te dragen. Als u tot ons genootschap toetreedt, krijgt u een plaats aan deze tafel.”

De Cock negeerde het aanbod.

“Ik vroeg u naar de controverse tussen Simon de Mirambeau en uw vader.”

Michel-Jan besloot opening van zaken te geven.

“De Mirambeau had een vriend…een flinke, goedgebouwde jongeman. In de tijd dat ik nog bij de kliniek werkte, vertelde Simon de Mirambeau mij dikwijls dat hij in veel opzichten plezier aan dat jongmens beleefde. Zo drukte hij zich uit. Hij sprak altijd van dat jongmens.”

Michel-Jan liet zich hoofd iets zakken.

“Nu schijnt mijn vader te hebben geprobeerd om dat jongmens voor zich te winnen.”

De Cock grijnsde.

“Dat kon De Mirambeau niet appreciëren.”

“Dat is een understatement. Simon de Mirambeau was woedend…furieus. Hij dreigde mijn vader te vermoorden als hij opnieuw toenadering zocht. Ik heb die afschuwelijke ruzie tussen die twee in de kliniek meegemaakt. Ongewild. Het was een explosie van pure haat. Dat was ook de reden dat ik bij de moord op mijn vader onmiddellijk aan De Mirambeau dacht.”

De Cock knikte begrijpend.

“Dat jongmens, waaraan Simon de Mirambeau zoveel plezier beleefde en waarin uw vader was geïnteresseerd, hebt u die wel eens ontmoet?”

“Een paar maal. Hij kwam een enkele keer naar de kliniek. De Mirambeau heeft hem eens aan mij voorgesteld.”

“Herinnert u zich nog zijn naam.”

Michel-Jan knikte.

“Rudolf…Rudolf Akersloot.”

De Cock kon een reactie van verbijstering nauwelijks onderdrukken.

“Rudolf…Rudolf Akersloot?” stamelde hij.

“Inderdaad.”

De Cock liet opgekropte lucht uit zijn longen ontsnappen.

“Waar…waar kan ik hem vinden?”

Michel-Jan stond op en wees naar de lege banken voor zich in de zaal.

“Daar…Rudolf Akersloot heeft zich tot de Tien Geboden bekeerd.”

10

Rond de klok van zeven uur slofte De Cock in zijn zo typische slenterpas over het trottoir van de Linnaeusparkweg naar de woning van Simon de Mirambeau. Er viel een zacht, verkwikkend regentje, dat de hitte van de laatste weken iets verkoelde.

De Cock schoof zijn oude hoedje ver naar achteren en liet de regendruppels speels over zijn gezicht dartelen.

Toen hij de woning van Simon de Mirambeau naderde, trof hij enige meters van de toegangsdeur verwijderd de oude dactyloscoop Ben Kreuger en Dick Vledder. De jonge rechercheur keek de toelopende grijze speurder verwonderd aan.

“Hoe…eh, hoe ben je hier gekomen’”

“Hoe bedoel je?”

“Ik had onze Golf bij me.”

De Cock grijnsde.

“Daarom heb ik mij,” riep hij opgewekt, “in het door ons zo bekritiseerde openbaar vervoer gestort. Op het Stationsplein ben ik in de tram gestapt. Lijn 9 bracht mij…zonder te zijn mishandeld of bedreigd…naar de Middenweg en vandaar ben ik naar hier gewandeld.”

Vledder reageerde niet op de kanttekeningen van zijn oudere collega.

“Ben je vanmiddag nog op de Brouwersgracht bij Michel-Jan van Nimwegen geweest?”

“Ik ben door hem ontvangen in de fraaie tempel van de Broeders en Zusters van de Tien Geboden.”

Vledder keek hem schattend aan.

“Ben je lid geworden?”

Ik niet.”

Jij niet?”

“Nee, nee, ondanks een genereus aanbod van Michel-Jan, die mij tot aristocraat van het genootschap wilde benoemen, ben ik geen lid geworden.”

Vledder keek hem wat onzeker aan.

“Wie…eh, wie werd wél lid?”

De Cock hield even in voor het effect.

“Rudolf Akersloot.”

Vledder reageerde verrast.

“Rudolf Akersloot?” Herhaalde hij.

“Ja.”

“Je meent het?”

De Cock knikte.

“Volgens Michel-Jan van Nimwegen is zijn bekering een serieuze zaak. Als we willen, kunnen we hem tijdens de volgende bijeenkomst van het genootschap arresteren.”

De oude rechercheur pauzeerde even, veranderde van onderwerp.

“Overigens, mijn welgemeende complimenten.”

“Waarmee?”

“Jouw opmerking vanmiddag, dat Henry van Nimwegen mogelijk een promiscue levenswandel had.”

Vledder keek hem argwanend aan.

“Wat is er met die opmerking?”

“Volgens zijn zoon was Henry van Nimwegen biseksueel. Michel-Jan had dat voor ons willen verzwijgen…als niet terzake dienende. De reden dat De Mirambeau een hekel aan Henry had, lag in het feit dat Henry als biseksueel toenadering zocht tot Rudolf Akersloot, destijds nog de vriend van de homofiel Simon de Mirambeau.”

Vledder glunderde.

“Allemachtig, dat wordt interessant. Rudolf Akersloot kon wel eens een sleutelfiguur in ons onderzoek worden. Met reeds een moord op zijn…”

Ben Kreuger interrumpeerde wat driftig.

“Zeg, ik heb niet eeuwig de tijd. Als jullie lopende zaken en beslommeringen willen bespreken, doe dat dan buiten mij om. Ik wil hier naar binnen om mijn werk te doen.”

De Cock keek hem aan.

“Heeft jouw onderzoek op de Herengracht nog wat opgeleverd?”

Ben Kreuger schudde zijn hoofd.

“Ik heb vanmiddag op Westgaarde, voordat dokter Rusteloos met zijn secties begon, de vingerafdrukken van de slachtoffers genomen. In dat pand aan de Herengracht heb ik alleen greepjes gevonden van Henry van Nitnwegen en van zijn zoon Julius. Verder waren er een paar vingerafdrukken die ik heb kunnen verifiëren met die van een bejaard man van een schoonmaakbedrijf. We hadden hem nog in ons bestand voor een diefstalletje lang geleden.”

De Cock trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.

“Een schoonmaakbedrijf?”

De dactyloscoop knikte.

“Zoon Julius had die grote bloedplas in de woonkamer door een schoonmaakbedrijf laten verwijderen. Hij zei dat hij die plek niet langer kon aanzien. Het bloed begon volgens hem ook te stinken.”

De Cock knikte begrijpend.

Daarna liep hij op de deur van de woning van Simon de Mirambeau toe, pakte het apparaatje met de vele sleutelbaarden en binnen luttele seconden had hij deur van het slot. Hij ging naar binnen, in zijn kielzog volgden Vledder en Ben Kreuger. Toen die twee binnen waren liep de oude rechercheur terug naar de deur en sloot die slotvast af.

De Cock deed het licht in de hal en de smalle gang niet aan.

Eerst in de woonkamer met de gesloten gordijnen ontstak hij alle lichten. Een grote plas geronnen bloed gaf op lugubere wijze de plek aan waar Simon de Mirambeau de dood had gevonden.

De dactyloscoop vermorste geen tijd. Hij opende zijn aluminium koffertje, nam daaruit een zachte kwast van dassenhaar en een potje met aluminiumpoeder. Geduldig begon hij de deurstijlen in te kwasten.

Na een poosje hield hij op en gromde.

“Wat een bende. Hier is in jaren geen doek met zeepsop overheen gekomen. Had die man geen werkster…ik bedoel, geen interieurverzorgster?”

De Cock trok zijn schouders op.

“Ik heb dat niet onderzocht,” antwoordde hij grijnzend.