Ben Kreuger zwaaide naar de deurstijlen.
“Alles is moddervet. Er is geen greepje, geen vingerafdruk te vinden. Ik kwast alleen maar vegen en strepen.”
De Cock bekeek de deurstijlen en knikte.
“Probeer het eens in de keuken.”
Ben Kreuger snoof.
“Denk je dat het daar beter is?”
“Dat denk ik.”
De dactyloscoop liep mopperend achter De Cock aan.
Zoals de grijze speurder al eerder had opgemerkt, zag de keuken er, in tegenstelling tot de woonkamer, proper uit. Op het aanrecht stonden nog de twee wijnglazen.
Ben Kreuger bekeek ze aandachtig.
“Die zijn pijnlijk schoon.”
“Dat meende ik al,” antwoordde De Cock.
Plotseling greep de grijze speurder Ben Kreuger bij de arm en leidde hem met enige dwang terug naar de woonkamer. Daar deed De Cock alle lichten uit.
Ben Kreuger gromde.
“Wat is er?” Vroeg hij kwaad.
“Er is iemand aan de deur.”
Na enig gerommel klonken er voetstappen in de smalle gang.
De Cock duwde Ben Kreuger en Vledder naast de kamerdeur tegen de wand. Hij koos bij dergelijke gelegenheden altijd de scharnierzijde van een deur. Het was de beste plek om een indringer te verrassen.
De deur ging langzaam open. Een moment later brandde het licht in de kamer. Toen de indringer enige meters, niet ver van de bloedplas verwijderd, in de kamer stond, klapte De Cock de kamerdeur met kracht dicht.
Een kleine, wat gedrongen man, draaide zich verschrikt om. In een reflex stak hij zijn armen omhoog. Na enkele seconden liet hij die weer zakken.
“Wat…eh, wat doet u hier,” stamelde hij.
De oude rechercheur stapte op hem toe en nam beleefd zijn hoedje af.
“Mijn naam is De Cock,” sprak hij vriendelijk. “De Cock met…eh, ceeooceekaa. Ik ben als rechercheur van politie verbonden aan het aloude politiebureau in de Warmoesstraat.” Hij duimde over zijn schouder. “De beide heren zijn de rechercheurs Vledder en Kreuger. Respectievelijk mijn jonge collega en een al wat rijpere dactyloscoop.”
“Wat doet u hier?” herhaalde de man.
Zijn stem klonk hoog, met een angstige ondertoon.
De Cock gebaarde naar de plas bloed.
“Wij onderzoeken de moord op Simon de Mirambeau.”
De man verbleekte.
“Is Simon dood?” vroeg hij hees.
De Cock knikte.
“En wie bent u?”
“Jan…Jan ter Broeke.”
De Cock keek de man strak aan.
“Hoe kwam u hier binnen?”
“Ik heb een sleutel van deze woning.”
“Waarom?”
“Wat bedoelt u?”
“Waarom hebt u toegang tot deze woning?”
“Ik ben…eh, ik was een vriend van Simon.”
“U bent zijn…eh, zijn lief klein krekeitje.”
Het gezicht van Jan ter Broeke versomberde.
“Ik was niet zo blij met deze aanduiding, maar Simon noemde mij inderdaad zo.”
“Waar was u gisteren en vannacht.”
Jan ter Broeke gebaarde.
“In Parijs. Ik zit in de haute couture. Ik ontwerp dameskleding…modieuze dameskleding. Ik heb in Parijs met een paar modellen geshowd.”
De Cock spreidde zijn handen.
“De dames kunnen uw alibi bevestigen?”
De kleine man ontstak in woede.
“Alibi,” brulde hij. “Wat bazelt u over een alibi? Ik heb geen alibi nodig. Ik ben geen moordenaar. Ik heb mijn vriend Simon de Mirambeau niet vermoord!”
De Cock keek hem onbewogen aan.
“Wie wel?”
Jan ter Broeke snoof.
“Moet ik u daarbij helpen?” riep hij met een hoge stem vol sarcasme. “Jullie hebben bij de politie toch een archief…zo’n archief waar alles in staat? Duik eens in dat archief en vind de man die al eens een kille moord pleegde omdat zijn vriend een ander prefereerde.”
De Cock stak zijn kin naar voren.
“Rudolf Akersloot.”
Jan ter Broeke keek hem minachtend aan.
“Als u alles al weet, waarom vraagt u mij dan om een alibi?”
De Cock trok zijn gezicht strak.
“Weet ik alles?”
Jan ter Broeke zuchtte diep. Hij wees aarzelend naar de grote plas bloed.
“Ik verwachtte iets dergelijks, al enige dagen,” sprak hij somber.
“Rudolf Akersloot heeft Simon de Mirambeau ruim een week geleden bezworen dat hij hem koud zou maken. Reken daar maar op, dreigde hij. Ik heb al eens een moord gepleegd…om dezelfde redenen.”
Toen Ben Kreuger zijn werk in de woning van Simon de Mirambeau had voltooid en zichtbaar teleurgesteld had bericht dat hij geen bruikbare dactyloscopische vondsten had gedaan, reden De Cock en Vledder in hun oude Golf vanaf de Linnaeusparkweg terug naar de Kit.
Het regende nog steeds en Vledder zette de ruitenwissers aan.
Vrijwel onmiddellijk liet De Cock zich onderuitzakken en schoof zijn oude hoedje tot op de rug van zijn neus. Zoals steeds ontweek de oude rechercheur de gang van de zwiepende ruitenwissers. Hij wist uit ervaring dat hij anders de bladen gehypnotiseerd met zijn ogen bleef volgen tot zijn gepijnigde nekspieren het begaven.
Vledder lachte hartelijk.
“Je moet er niet naar kijken,” adviseerde hij. “Dat is stom. Ga eens naar je huisarts en vraag om advies. Volgens mij is het een fobie.”
De Cock negeerde de opmerking. Hij drukte zich weer iets omhoog.
“Hoe waren de secties op Westgaarde?”
Vledder gebaarde nonchalant voor zich uit.
“Niets bijzonders. Dokter Rusteloos was gauw klaar…sneller dan gewoonlijk. Hij heeft van beide slachtoffers lijkdelen genomen voor een toxicologisch onderzoek.”
De Cock gromde.
“Wat zei dokter Rusteloos van de genezen wond aan de arm van Simon de Mirambeau?”
“Ernstig. Rusteloos heeft de littekens en de beschadigingen van het spierweefsel teruggevonden. Hij kwalificeerde de genezen wond juridisch bezien als een vorm van ernstige mishandeling. Hij zou dat ook in zijn sectierapport laten opnemen.”
De Cock glimlachte.
“Hebben we dus een ronde zaak tegen Van Loppersum.”
Vledder snoof.
“Dat interesseert mij niets. Ik wil die twee moorden oplossen.”
De Cock veinsde verbazing.
“Niet via Jacques van Loppersum? Ik dacht dat jij hem als een ideale verdachte zag?”
Vledder trok zijn mond strak.
“Ik ben voorlopig meer geïnteresseerd in de ex-vriend van Simon de Mirambeau. Nu we de relatie kennen tussen Rudolf Akersloot en de slachtoffers Henry van Nimwegen en Simon de Mirambeau, richt ik het vizier liever op hem. Vooral omdat hij in het verleden al eens heeft bewezen tot moord in staat te zijn.”
De jonge rechercheur blikte opzij.
“Wanneer is de volgende bijeenkomst van het genootschap van de Broeders en Zusters van de Tien Geboden?”
De Cock schudde zijn hoofd.
“Er is nog geen datum vastgesteld. Michel-Jan van Nimwegen heeft beloofd mij tijdig te berichten.”
Vledder fronste zijn wenkbrauwen.
“Moeten wij daarop wachten? Ik bedoel, kunnen we niet direct al tot actie overgaan.”
De Cock schoof zijn hoedje terug en keek hem van terzijde aan.
“Ken jij zijn adres?”
Vledder reageerde geïrriteerd.
“Daar is toch achter te komen,” snauwde hij. “We kunnen toch niet met onze armen over elkaar blijven zitten wachten tot hij een nieuwe moord pleegt?”
De Cock schudde zijn hoofd.
“Het is niet zo eenvoudig,” formuleerde hij voorzichtig, “om de verblijfplaats van Rudolf Akersloot te achterhalen. Hij staat bij het bevolkingsregister nog ingeschreven op het adres van Simon de Mirambeau. Vermoedelijk is hij inmiddels weer bij een of andere nieuwe vriend of kennis ingetrokken. En zoek dat maar eens even snel uit.”
“Kende Michel-Jan van Nimwegen zijn adres niet?”
“Nee.”
“Heb je het hem gevraagd?”
De Cock reageerde wat gepikeerd.