Выбрать главу

“Uiteraard. Ik had gehoopt dat Michel-Jan de adressen van zijn bekeerlingen noteerde.”

Vledder snoof verachtelijk.

“Rudolf Akersloot bekeerd tot het genootschap van de Broeders en Zusters van de Tien Geboden…wat een farce!”

Zijn stem droop van sarcasme.

“Die bekering is fake, camouflage, een truc om ons zand in de ogen te strooien.”

De oude rechercheur negeerde de zwiepende ruitenwissers. Hij ging recht overeind zitten en boog zich iets naar Vledder toe.

“Waarom zo geïrriteerd?” vroeg hij belangstellend. “Zo kriegelig en obstinaat?”

Vledder gromde.

“Ik wil deze zaak eindelijk wel eens oplossen.”

“Hoe?”

“Met een arrestatie.”

De Cock keek hem schuins aan.

“Een arrestatie?”

“Ja. Een arrestatie.”

“Van wie?”

“Rudolf Akersloot.”

“Heeft die man enige medische kennis?”

Vledder reageerde fel.

“Is dat voor jou een voorwaarde?”

“Ik ben ervan overtuigd,” antwoordde De Cock kalm, “dat de constructie van deze twee moorden wijst in de richting van een dader met enige medische kennis. Verwacht jij enige medische kennis bij Rudolf Akersloot?”

“Hij is geruime tijd bevriend geweest met Simon de Mirambeau. Het is niet denkbeeldig dat hij die medische kennis bij hem heeft opgedaan,” probeerde Vledder.

Vledder parkeerde de Golf op de houten steiger achter het politiebureau. Ze stapten uit en sjokten via de Oudebrugsteeg naar de Warmoesstraat. Toen ze de hal binnenstapten, wenkte Jan Rozenbrand De Cock met een kromme vinger.

De oude rechercheur maakte zich breed, stak zijn kin in de lucht en stapte op de balie toe.

De wachtcommandant bracht afwerend zijn armen omhoog.

“Ik weet het,” sprak hij lachend, “als ik weer een nieuwe moord voor je heb, ga je gillen.”

“En…moet ik gillen?”

Jan Rozenbrand schudde zijn hoofd.

“Boven op de bank zit een man op je te wachten…een vreemde man met een merkwaardig, bijna mismaakt gezicht…of hij een operatie heeft ondergaan.”

“Jacques van Loppersum.”

De wachtcommandant raadpleegde een notitie op zijn bureau.

“Inderdaad…Jacques van Loppersum.”

De Cock wendde zich tot Vledder.

“Weet je nog het beroep van Van Loppersum?”

“Volgens Peter van Houten was hij neuroloog.”

“En weet je wat een neuroloog is?”

“Peter van Houten heeft er destijds wel iets over gezegd, naar dat ben ik kwijt.”

De Cock grijnsde.

“Een neuroloog is een medische specialist die de neurologie beoefent.”

Vledder knikte traag.

“Je bedoelt dat hij voldoet aan jouw voorwaarde…een dader met voldoende medische kennis om de vreemd geconstrueerde moorden te kunnen plegen.”

De Cock stak zijn wijsvinger omhoog.

“Een man bovendien, met een motief.”

Vledder wees naar Jan Rozenbrand.

“Zullen we de wachtcommandant vragen om alvast een cel voor hem te reserveren?”

De jonge rechercheur wachtte het antwoord niet af. Hij ontweek de verwijtende blik van De Cock en stormde de trap op naar de tweede verdieping.

11

Het gezicht van de man die naast het bureau van De Cock was gaan zitten, zag er verschrikkelijk uit. Zijn ogen vormden geen horizontale lijn meer. Het linkeroog stond zeker een centimeter lager dan zijn rechteroog. Zijn neus was op vrijwel dezelfde manier vervormd. De linkerneusvleugel was onderuitgezakt waardoor de neus leek scheef te staan. Ook de mond had opvallende veranderingen ondergaan.

De Cock vroeg zich af welke dwaze handelingen de chirurg Henry van Nimwegen aan het gezicht van de man had verricht…waar hij de huid verkeerd had opgelicht. De stoppelige wenkbrauwen vormden nog wel een vrijwel rechte horizontale lijn. Maar onder die lijn waren er geen normale gelaatstrekken meer te onderscheiden.

De oude rechercheur keek de man aan en schudde zijn hoofd.

“Als men mij dit had aangedaan,” sprak hij fel, “pleegde ik een moord…misschien wel twee.”

De man lachte met een scheve mond.

“Dat zegt een man die de wet moet handhaven?”

“Ik meen het.”

De man keek naar hem op.

“U weet wie ik ben?”

De Cock knikte.

“Jacques van Loppersum.”

“Die naam staat in mijn paspoort, maar de foto in dat paspoort klopt al maanden niet meer.”

De Cock schudde opnieuw zijn hoofd.

“De chirurgen van de kliniek van de Helende Meesters hebben u wel toegetakeld. Mensen nog aan toe, wat een stelletje klunzen.”

Jacques van Loppersum grinnikte.

“De naam Helende Meesters is een pure misleiding. Ze zijn geen Meesters en ze Helen niet.”

“Van uw gezicht hebben ze een puinhoop gemaakt.”

Jacques van Loppersum wuifde het onderwerp weg.

“Ik sta niet gesignaleerd…mijn opsporing wordt niet verzocht.”

De Cock keek verrast op.

“Hoe weet u dat?”

“Een officier van justitie, mijn vriend meester Weishuizen, heeft dat voor mij geïnformeerd. En eerlijk gezegd…dat verbaast mij.”

“Waarom?”

Jacques van Loppersum grinnikte vreugdeloos.

“De heren van de kliniek van de Helende Meesters zullen u wel uitvoerig over mij hebben ingelicht. En ik neem aan dat ze geen rooskleurig beeld van mij hebben opgehangen.”

De Cock knikte instemmend.

“Het was inderdaad geen rooskleurig beeld. Integendeel. U werd geschetst als een koppige woesteling. Uw woede-uitbarstingen over hun mislukte ingrepen zijn mij bekend. U hebt Henry van Nimwegen met een mes bedreigd en u hebt de chirurg Simon de Mirambeau een messteek toegebracht, die door onze patholoog-anatoom dokter Rusteloos als een vorm van zware mishandeling werd gekwalificeerd.”

De oude rechercheur pauzeerde even.

“Die feiten,” ging hij rustig verder, “kan ik niet verdoezelen. Ze zijn uit ons onderzoek naar de moorden op de chirurgen naar voren gekomen. U zult zich te zijner tijd over deze zaken bij de rechter moeten verantwoorden.”

Jacques van Loppersum knikte.

“Terecht. Het was dom wat ik heb gedaan…uiterst dom. Dat zie ik nu wel in. Ik zal dat tijdens de terechtzitting ruiterlijk bekennen.”

“Dat lijkt mij zinvol.”

Jacques van Loppersum wees naar zijn gelaat.

“Ik zal een vergroting van mijn pasfoto laten maken en de heren rechters mijn mismaakt gelaat laten zien. Misschien hebben ze begrip.”

De Cock trok zijn schouders op.

“Ik heb van het begrip van de heren rechters altijd weinig begrepen. Hun strafmaathantering vertoont naar mijn gevoel vaak overeenkomsten met de Staatsloterij.”

Jacques van Loppersum lachte vrijuit. Op zo’n moment was zijn mismaakt gezicht zelfs sympathiek.

“Waarom hebt u mij niet voor de moorden op Henry van Nimwegen en Simon de Mirambeau gesignaleerd, pogingen gedaan om mij te arresteren…”

De oude rechercheur trok zijn gezicht in een ernstige plooi.

“We hebben wel pogingen gedaan om met u in contact te komen.”

Hij wees naar Vledder.

“Mijn jonge collega heeft diverse malen uw huis gebeld. De hoorn werd nooit opgenomen.”

“Dat klopt. Om mijzelf te ontvluchten ben ik naar België gereisd…naar Gent. Ik heb daar enige dagen in een hotel doorgebracht en lange wandelingen gemaakt. Tijdens die wandelingen is bij mij het besef gegroeid, dat ik toch alles aan mijzelf had te wijten. Ik was niet tevreden met mijn uiterlijk…ik zag met afgrijzen het klimmen der jaren en de aftakeling die daarmee gepaard gaat. Dat wilde ik niet accepteren.”

De Cock keek hem secondenlang aan.

“Een prachtige zelfanalyse.”

Jacques van Loppersum grijnsde droevig.