“Ik denk nu ook milder over die minkukels van de kliniek van de Helende Meesters. Ik ben meer met mijzelf in balans. De verminking van mijn gelaat heb ik geaccepteerd. Wie niet geleerd heeft om oud te worden, heeft nooit geleefd. Die gedachte dank ik aan Gent…een prachtige stad.”
De Cock knikte.
“Enkele jaren geleden heb ik daar een onderzoek gedaan.[4] Ik hoop er nog eens terug te komen.”
Jacques van Loppersum trok een denkrimpel in zijn niet-vervormde voorhoofd.
“Ik heb geen antwoord van u gekregen op de vraag waarom u mij niet in verband hebt ebracht met die twee moorden…dat lag toch voor de hand?”
De Cock glimlachte.
“Mijn jonge collega sprak zelfs het vermoeden uit, dat ik u in bescherming nam.”
“Was dat zo?”
De Cock schudde zijn hoofd.
“Als rechercheur neem je onschuldigen in bescherming, niet iemand die schuldig is.”
Jacques van Loppersum zwaaide geëmotioneerd.
“Ik had toch een motief…kijk naar mijn gezicht. U zei het zelf: als men mij dit had aangedaan, pleegde ik een moord, misschien wel twee.”
De Cock glimlachte fijntjes.
“Dat was in feite een ultieme poging om u een bekentenis te ontlokken.”
De oude rechercheur keek even naar de reactie in de ogen van de man en wuifde toen de opmerking weg.
“Wanneer,” ging hij voorzichtig formulerend verder, “uw domme onbesuisde aanvallen op Henry van Nimwegen en Simon de Mirambeau in en nabij de kliniek van de Helende Meesters waren gelukt, en u had beiden om het leven gebracht, dan had ik u beslist voor moord gearresteerd.”
“Voor moord?”
De Cock knikte.
“Absoluut. Ik neem niet aan dat het uw gewoonte is om dagelijks met een slagersmes op pad te gaan. De aanschaf van dat mes zou ik als een vorm van voorbedachte rade hebben gekwalificeerd.”
Jacques van Loppersum schudde zijn hoofd.
“Toch begrijp ik het niet. Ondanks alles wat u over mij hebt vernomen, hebt u geen enkele poging gedaan om juridisch gezien iets tegen mij te ondernemen.”
De Cock glimlachte.
“U bent een impulsief man, spontaan, wellicht ongeremd, maar tot een kille, goed voorbereide moord acht ik u niet in staat.”
“Waarom niet?”
De Cock trok een ernstig gezicht.
“De moorden op Henry van Nimwegen en Simon de Mirambeau vereisten een man of vrouw met een andere karakterstructuur…geen man of vrouw die openlijk onstuimige woede-uitbarstingen toont.”
Jacques van Loppersum knikte begrijpend.
“Wat is het profiel van de dader die u zoekt?”
De Cock zuchtte.
“Zo’n daderprofiel blijft toch nattevingerwerk. Ik ben in mijn lange carrière als rechercheur dikwijls voor verrassingen komen te staan…dat een dader eigenschappen bleek te bezitten die ik niet in hem had gezocht of verwacht.”
“U hebt mij uitgelegd waarom ik niet in uw daderprofiel pas. Wie past daar wel in?”
“In mijn onderzoek is nog niemand naar voren gekomen die daarin past. Ik ben er alleen van overtuigd, dat de dader iemand is die het vertrouwen van de slachtoffers genoot…een man of vrouw voor wie men geen argwaan koesterde. Het lijkt alsof de beide slachtoffers zich bijna blijhartig aan hun moordenaar of moordenares hebben overgegeven…zonder enig verweer.”
De oude rechercheur schudde geprikkeld zijn hoofd.
“Dat steekt me…dat gaat mijn begrip te boven. Wie laat zich gewillig afslachten? Daarom schat ik dat de dader een uiterst sluwe man of vrouw is, die lang over zijn of haar acties heeft nagedacht. De moorden zijn koel en weloverwogen uitgevoerd. Verder schat ik dat de dader begiftigd is met enige medische kennis.”
“Medische kennis?”
De Cock knikte.
“Dat lijkt mij een vereiste.”
Jacques van Loppersum boog zich iets naar De Cock toe.
“Er was,” sprak hij vertrouwelijk, “in de kliniek van de Helende Meesters een man, die volgens mij volkomen past in uw daderprofiel…een man die blijkbaar van eenieder in de kliniek het volle vertrouwen genoot. Hij had het voorkomen van een Engelse lord. Ik bedoel, lang, slank, gedistingeerd. Om zijn lippen zweefde bijna voortdurend een hautaine glimlach…een man ook van precieze bewegingen.”
De Cock luisterde geboeid.
“Hij werkte op de kliniek?”
Jacques van Loppersum knikte.
“Hij was een van de chirurgen van de kliniek van de Helende Meesters en volgens verhalen van patiënten in de wachtkamer…de beste van de vier.”
“Hebt u zijn naam wel eens horen noemen?”
Jacques van Loppersum knikte opnieuw.
“Marcel van Diemen.”
Toen De Cock de volgende morgen de grote recherchekamer binnenstapte, keek Vledder omhoog naar de klok boven de toegangsdeur.
“Je bent bijna op tijd!” riep hij juichend. “Beginnen mijn opmerkingen over het te laat op het bureau komen, jou toch te raken?”
De Cock wierp zijn oude hoedje missend naar de kapstok.
Daarna wurmde hij zich uit zijn oude regenjas en raapte zijn hoedje op. Slenterend liep hij op Vledder toe.
“Zei je wat?”
Vledder knikte.
“Je bent bijna op tijd. Ik vroeg mij af of mijn opmerkingen over jouw voortdurend te laat komen, vruchten beginnen af te werpen.”
De Cock liet zich in de stoel achter zijn bureau zakken en schudde zijn hoofd.
“Het hulpje van mijn vrouw was wat vroeg…te vroeg. Wanneer men thuis met een dreunende stofzuiger gaat lopen sleuren en driftig met boenders en stof doeken gaat zwaaien, dan vlucht ik liever.”
“Daarom ben je zo vroeg.”
“Precies. Het is een vlucht en geen intentie om vandaag eens op tijd te zijn.”
Vledder gebaarde naar de telefoon.
“Ik heb vanmorgen naar het gerechtelijk laboratorium in Rijswijk gebeld om te vragen of ze al iets konden zeggen over het toxicologisch onderzoek op de lijkdelen van de beide slachtoffers.”
“En?”
Vledder grijnsde.
“Ik werd uitgelachen.”
De Cock grinnikte.
“Ik begrijp waarom…een toxicologisch onderzoek doet men niet in een vloek en een zucht. Dat vergt tijd…zeker als men niet weet naar welk vergif of verdovend middel men moet zoeken.”
Vledder keek hem beteuterd aan.
“Dat had men mij toch kunnen zeggen in plaats van mij uit te lachen. Dat was zo kleinerend.”
“Ik had ook gelachen.”
Vledder ging op een ander onderwerp over.
“Naar aanleiding van de opmerking van Jacques van Loppersum gisteravond, dat Marcel van Diemen voldeed aan het daderprofiel dat jij schetste, heb ik de verklaring van Marcel van Diemen nog eens nagelezen. Wist je…Marcel van Diemen liep met moordplannen rond.”
De Cock knikte.
“Ten aanzien van Henry van Nimwegen. Zeker niet ten aanzien van Simon de Mirambeau. De Mirambeau was volgens hem een sociaal voelend mens…een troubleshooter, die de kliniek voor veel ellende met ontevreden patiënten had behoed.”
“Hij kan toch van mening zijn veranderd?” riep Vledder geprikkeld. “Iemand die met moordplannen rondloopt en daar zo openlijk voor uitkomt, is volgens mij tot een moord in staat…misschien wel tot twee.”
“Voor Henry van Nimwegen had Marcel van Diemen meerdere motieven…de man had zijn vrouw gekaapt en door zijn gedrag vormde Van Nimwegen een bedreiging voor de kliniek. Een motief voor Simon de Mirambeau ontbreekt.”
Het gezicht van Vledder betrok.
“Toch kan ik mij wel in de gedachte van Jacques van Loppersum verplaatsen. Weet jij nog wat jij op een zeker ogenblik tegen Marcel van Diemen hebt gezegd…u zit tot aan uw nekharen vol frustraties en complexen.”
De Cock lachte.
“Ik denk dat ik gelijk had.”
Vledder knikte.
“Zo’n man is volgens mij tot alles in staat. Het zou mij echt niet verba…” Hij stokte plotseling en sloeg zijn rechterhand voor zijn mond. “Ik ben wat vergeten. Jij moet bij Buitendam komen.”