Jan ter Broeke deed een stap opzij.
“Ga uw gang.”
Hij tippelde achter de rechercheurs aan naar de woonkamer.
Met een gebaar van afschuw wees hij naar de plas bloed.
“Mag ik die laten opruimen? Het stinkt en ik word voortdurend aan die moord herinnerd.”
De Cock knikte.
“Wij hebben er geen belangstelling meer voor.”
Jan ter Broeke duimde over zijn schouder.
“Er was hier vanmorgen een jongeman aan de deur. Hij vroeg naar de heer De Mirambeau.”
De Cock glimlachte.
“Die jongeman kennen wij. Hij was vanmiddag nog bij ons op het politiebureau.”
De oude rechercheur gaf Jan ter Broeke geen verdere uitleg.
Hij draaide zich om en nam de oude secretaire in ogenschouw.
In zijn lange loopbaan had hij al meer met geheime laatjes en vakjes van doen gehad.
Zijn scherpe blik ontdekte aan een van de zijkanten van de secretaire een minieme verkleuring in het hout. Voorzichtig legde hij zijn duim op de verkleuring en voelde of er beweging was.
Onder de druk van zijn duim gleed langzaam een paneeltje weg. Een geheim vak van de secretaire werd zichtbaar. De Cock trok twee stukken uit het vak en gaf ze aan Vledder.
De jonge rechercheur bekeek ze.
“Net…eh, net zo’n overeenkomst,” stamelde hij, “als ik bij Marcel van Diemen heb gevonden. En…de brief van Sander van de Koningshof.”
14
De Cock had moeie voeten.
Ze waren er ineens, onaangekondigd. Het was als een donderslag bij heldere hemel. Hij leunde achterover en legde zijn voeten op een hoek van zijn bureau. Met een van pijn vertrokken gezicht bevoelde hij zijn kuiten. Het was alsof geniepige kleine duiveltjes uit pure boosaardigheid met duizend spelden in zijn kuiten prikten. Hij kende de pijn die uit de holten van zijn voeten kwam, langs zijn hielen omhoog trok en zich vastzette in zijn kuiten. Hij wist ook wat die pijn betekende. Telkens als de zaken slecht verliepen, als zijn onderzoeken dreigden te verzanden en als hij het machteloze gevoel had volkomen in het duister te tasten, gaven de helse duiveltjes acte de présence.
Vledder keek hem bezorgd aan.
“Is het weer zover?”
De Cock knikte en sloot zijn ogen. Enkele minuten bleef hij zo zitten, bewegingloos en geconcentreerd. Zijn markant gezicht leek een stalen masker. Om de pijn te verdrijven zette hij zijn tanden in zijn onderlip.
“Het gaat wel weer over,” sprak hij mat. “Het duurt nooit zo lang.”
Vledder boog zich over zijn bureau iets naar zijn oude collega toe.
“Die moeie voeten van jou…ben je echt bang dat wij deze zaak niet zullen klaren?”
De Cock zuchtte.
“Die derde moord…de moord op Marcel van Diemen…gooit al onze theorieën omver.”
“Hoezo?”
“Wat wil je nog met Rudolf Akersloot als verdachte…moeten wij bewijzen dat hij ook een homofiele relatie met Marcel van Diemen had?”
“Dat kan toch?”
De Cock schudde zijn hoofd.
“Dat gaat mij echt te ver.”
Vledder grijnsde.
“Wat weten wij van de seksuele geaardheid van Marcel van Diemen…niets.”
“Hij was getrouwd met Mathilde de Groot. Een prima huwelijk, tot Mathilde — hoe zei ze dat ook weer? — de kolder in haar kop kreeg en er met Henry van Nimwegen vandoor ging. Na haar bevlieging wilde ze naar Marcel terug…graag…een bewijs dat Marcel als echtgenoot zijn huwelijkse plichten niet verwaarloosde.”
Vledder snoof.
“Van Henry van Nimwegen, een notoire rokkenjager, had jij ook nooit gedacht dat hij biseksueel was.”
De Cock lachte. De pijn in zijn kuiten trok langzaam weg.
Voorzichtig tilde hij zijn benen van het bureau en rolde zijn stoel naar voren.
“Ik heb er nog moeite mee om het te geloven.”
“Ik had wél gelijk.”
De Cock wees naar het zwartleren mapje op het bureau van Vledder.
“Heb je de overeenkomst doorgenomen?”
“Ja.”
“Bijzonderheden ontdekt?”
De jonge rechercheur schudde zijn hoofd.
“Feitelijk niet. Een obligate maatschap. Elk zijn deel…een gelijk deel. Wel kunnen erfgenamen bij overlijden van één van de vier geen aanspraken maken op een aandeel in de opbrengsten van de kliniek. Dat was, zo staat in de akte, om te voorkomen dat het bezit van de kliniek bij overlijden zou versnipperen. Zo’n versnippering zou de ondergang van de kliniek kunnen betekenen.”
De Cock plooide zijn lippen in een tuitje.
“Op zich een redelijke bepaling. Wanneer vissermannen hun schip moeten verkopen om bij overlijden van een van de leden een erfenis uit te keren, dan kunnen de overlevenden niet meer vissen omdat ze geen boot meer hebben.”
Vledder knikte begrijpend.
“Er is toch iets geks.”
“En?”
“Onder aan de overeenkomst…na de vier handtekeningen…staat er bij Marcel van Diemen met ballpoint bijgeschreven: Een miljoen schuld? Nee.”
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
“Laat eens zien?”
Vledder schoof de overeenkomst naar hem toe.
“Het is er later bijgeschreven.”
De Cock knikte.
“Inderdaad.”
Vledder schoof een lade van zijn bureau open en nam daaruit eenzelfde mapje.
“Dit is de overeenkomst van Simon de Mirambeau. Daaronder staat…later met ballpoint bijgeschreven: Geen miljoen schuld.”
De Cock wenkte.
“Laat zien.”
Vledder schoof ook de tweede overeenkomst naar hem toe.
“Het is vreemd.”
De oude rechercheur vergeleek de handschriften.
“Ze zijn verschillend.”
Vledder wees naar de papieren.
“Een miljoen schuld? Nee heeft dezelfde betekenis als Geen miljoen schuld.”
De Cock schudde zijn hoofd.
“Ik ben het niet met je eens. Een miljoen schuld? Nee begint met een vraagstelling. Anders gezegd…is er sprake van een miljoen schuld? Het antwoord luidt nee. Bij de tekst onder de overeenkomst van Simon de Mirambeau is er geen sprake van een vraagstelling. Het is een botte mededeling dat er geen schuld is van een miljoen.”
De Cock kneep zijn ogen halfdicht.
“Ik vraag mij af wat er onder de overeenkomst van Henry van Nimwegen staat. Zouden we die…”
De oude rechercheur stokte.
Na een ferme tik op de deur van de grote recherchekamer kwam Irene van Moerkapelle binnen. Ze liep rechtstreeks naar De Cock toe.
“U wilt mij spreken?”
De oude rechercheur keek naar Vledder.
“Heb jij mevrouw ontboden?”
Vledder knikte.
“Jan Rozenbrand heeft op mijn verzoek door een diender een ontbieding aan het adres van mevrouw laten brengen.”
“Zo dringend was het nu ook weer niet.”
Irene van Moerkapelle keek van De Cock naar Vledder en terug.
“Wat is er aan de hand?”
De Cock wees glimlachend naar de stoel naast zijn bureau.
“Ga even zitten.”
Mevtouw van Moerkapelle nam plaats met een nors gezicht.
“Ik heb vanmorgen gehoord dat na Henry van Nimwegen ook Simon de Mirambeau is vermoord.”
De Cock trok een verdrietig gezicht.
“Dat klopt. En vanmorgen hebben wij Marcel van Diemen dood in zijn woning aangetroffen.”
Mevrouw van Moerkapelle perste haar lippen opeen.
“Is er iemand gek geworden?”
De Cock negeerde de kreet.
“Ik wil even niet,” sprak hij hoofdschuddend, “over die drie moorden praten. Die bezorgen ons al hoofdbrekens genoeg. Maar vanmorgen heeft uw zoon Sander een bezoek aan ons bureau gebracht.”
“Waarom?”
“Hij wilde zijn hart luchten. Die jongen zit in de knoei. Volgens mij heeft hij dringend hulp nodig.”