De Mirambeau knikte.
“Hij belde mij daarover vanmorgen op en suggereerde dat ik die sleutel zou hebben gebruikt om het huis van zijn vader binnen te dringen om hem te vermoorden.”
De Cock grinnikte.
“Zo extreem?”
“Zijn woorden kwamen daar wel op neer.”
De Cock trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.
“Hij beschuldigde u werkelijk van moord op zijn vader?”
De Mirambeau gniffelde.
“Min of meer. Maar het was onzin. Pure onzin. Ik heb nooit een sleutel van Michel-Jan gestolen. Wat zou ik met zo’n sleutel? Ik heb tegen hem gezegd: als je de moordenaar van je vader zoekt, kijk dan eens in de spiegel.”
De Cock hield zijn hoofd iets schuin.
“Waarom die reactie?”
De Mirambeau gebaarde heftig.
“Ik heb nog nooit iemand ontmoet die zijn vader zo haatte als Michel-Jan van Nimwegen. Toen Peter van Houten ons van de moord vertelde, was mijn eerste gedachte, dat die moord het werk was van Michel-Jan.”
De Cock pauzeerde even en liet het onderwerp ‘sleutel’ verder rusten.
“Die beschuldiging van Michel-Jan was onterecht?”
“Absoluut.”
“Kunt u wellicht enig licht brengen in de moord op uw collega Henry van Nimwegen, afgezien van uw gedachte dat Michel-Jan voor de moord verantwoordelijk is?”
De Mirambeau antwoordde niet direct. Hij staarde voor zich uit en wreef zijn dikke handen met korte vingers een paar maal over elkaar.
“Ik denk dat Henry van Nimwegen de dood aan zichzelf te wijten heeft.”
“In welke opzicht?”
“Zijn onbezonnen levenshouding. Zijn gedrag. Turbulent, met steeds wisselende verhoudingen met vrouwen. Blijkbaar was Henry onweerstaanbaar voor vrouwen. Met elke vrouw die in de kliniek onder zijn behandeling kwam, startte hij een verhouding.”
De Cock glimlachte.
“Dat behoeft toch niet tot moord te leiden?”
“Sommige van die vrouwen waren gehuwd. Er waren er ook met volwassen kinderen…kinderen die naar de kliniek kwamen om tegen zo’n verhouding te protesteren.”
“Dat gebeurde?”
De Mirambeau knikte nadrukkelijk.
“Ik heb er een paar te woord gestaan.”
De Cock keek hem onderzoekend aan.
“In die richting zou ik zijn moordenaar of moordenares moeten vinden?”
“Zeker.”
“Een voorbeeld?”
De Mirambeau zuchtte.
“Mevrouw Irene van Moerkapelle.”
De Cock had moeite om een expressie van verbazing te onderdrukken.
“Irene van Moerkapelle?” vroeg hij benepen.
De Mirambeau knikte.
“Een bijzonder knappe vrouw. Een absolute schoonheid. Ze kwam hier voor een kleine ingreep en Henry startte onmiddellijk zijn offensief.”
“Het geijkte patroon.”
“Inderdaad. Er volgden afspraken. Bezoeken aan theaters. Henry wist hoe men een relatie moet opbouwen.”
De Cock tuitte zijn lippen.
“Niet verontrustend.”
“Toch wel. Dit keer. Irene van Moerkapelle heeft een zoon…Sander van de Koningshof.”
“Van de Koningshof?”
“Irene was met ene Willem van de Koningshof getrouwd. Na de scheiding heeft ze haar eigen naam weer aangenomen.”
“Heeft ze u dat persoonlijk verteld?”
De Mirambeau schudde zijn hoofd.
“Sander. Die jongen wilde zijn moeder een desillusie besparen. Haar huwelijk met die Van de Koningshof was niet bijster gelukkig geweest. Sander was bang voor een herhaling. Hij kwam naar de kliniek en vroeg mij inlichtingen over ene Henry van Nimwegen, met wie zijn moeder omgang had.”
“Die hebt u gegeven?”
“Ja.”
“Zonder restricties.”
De Mirambeau grinnikte vreugdeloos.
“Inderdaad…zonder restricties. Ik heb Sander uitgebreid verteld van de vele affaires in het woelige leven van Henry van Nimwegen. Ik heb hem gezegd dat een verhouding met deze man bepaald geen garantie was voor duurzaam geluk.”
De Cock glimlachte.
“Netjes geformuleerd.”
“Ja.”
“En?”
De Mirambeau streek met zijn handen over zijn kale schedel.
“Sander zei: dan weet ik wat mij te doen staat…als moeder niet wil luisteren.”
De Cock keek de man schuins aan.
“Uitleg?”
“Niet in woord, maar in geschrift.”
“In geschrift?” reageerde De Cock verrast.
De Mirambeau knikte.
“Een dag na mijn onderhoud met Sander kwam hij opnieuw naar de kliniek. Hij zei dat hij een lang gesprek met zijn moeder had gevoerd en dat hij haar niet had kunnen overtuigen. Zij was niet van plan om te breken met Henry van Nimwegen. Toen overhandigde hij mij een brief, gericht aan mijn collega Henry van Nimwegen.”
De Cock monsterde de gelaatstrekken van de man.
“Die…eh, die hebt u geopend?”
De Mirambeau liet zijn hoofd zakken.
“De brief ligt bij mij thuis in een van de vakjes van mijn secretaire. Ik was aanvankelijk van plan om de brief vanavond mee te nemen naar het politiebureau, maar ik heb liever dat u hem thuis bij mij ophaalt. Ik woon in de Linnaeusparkweg op nummer achthonderdvijftig.”
De Cock nam een kleine pauze.
“U hebt het briefgeheim geschonden?”
“Ja.”
“U kent de inhoud?”
De Mirambeau maakte een hulpeloos gebaar.
“Ik weet dat ik onfatsoenlijk heb gehandeld. Maar het was niet doordacht. Het was een opwelling. De wilde niet dat Henry van Nimwegen met zijn fratsen de naam van onze kliniek nog langer bezoedelde. Gelooft u mij, ik was het zat. Ik treur niet om zijn dood. Integendeel, ik beschouw zijn heengaan als een opluchting. Hij bracht onze kliniek voortdurend in opspraak.”
De Mirambeau ademde diep en zijn bolronde gezicht werd vuurrood.
“Er loopt nog een affaire met de neuroloog Jacques van Loppersum. Henry heeft die man schandelijk behandeld. We kunnen het niet bewijzen, maar vermoedelijk was hij onder invloed van drank of drugs toen hij die man behandelde.”
De Cock knikte.
“Die affaire ken ik,” reageerde hij iets geprikkeld. “Ook die heeft onze aandacht.” Hij zwaaide geagiteerd. “Die brief. Waarom denkt u dat die brief verband houdt met de moord op Henry van Nimwegen.”
“Die sluit naadloos aan op de halsslagadermoord.”
“Hoe?”
De Mirambeau slikte.
“Sander van de Koningshof schreef onder meer aan Henry van Nimwegen: als u de verhouding met mijn moeder Irene van Moerkapelle niet laat doodbloeden, dan bloedt u een dezer dagen dood. Door mijn hand.”
“Was getekend?”
De Mirambeau knikte. Het felle rood was uit zijn gezicht getrokken. Hij zag bleek.
“Sander,” hijgde hij. “Sander van de Koningshof…zoon van Irene van Moerkapelle.”
Toen Simon de Mirambeau was vertrokken, boog Vledder zich iets naar voren.
“Michel-Jan had gelijk,” sprak hij ernstig. “De Mirambeau had inderdaad een hekel aan Henry van Nimwegen. Misschien is dat nog wel iets te zwak uitgedrukt. Het was haat. Volgens mij heeft hij ook duidelijk een motief voor de moord. Hij zag in zijn collega Henry van Nimwegen een man die door zijn gedrag de kliniek van de Helende Meesters naar de ondergang leidde.”
De Cock keek naar Vledder op.
“Jij ziet in hem de dader?”
“Ik weet het echt niet meer. Ik durf geen keuzes meer te maken.”
“Je bent voorzichtiger geworden. Niet meer zo onstuimig als vroeger.”
Vledder maakte een hulpeloos gebaar.
“In een korte tijd is een reeks van mogelijke daders de revue gepasseerd: de zonen Julius en Michel-Jan, Simon de Mirambeau, en nu doemt er een nieuwe dader op…Sander van de Koningshof.”
De jonge rechercheur gebaarde heftig.
“Wat moeten we ermee? Wat doen wij met een verhaal over een verontruste zoon…een zoon die zijn moeder voor onheil wil behoeden?”