Albert Cornelis Baantjer
De Cock en de dood van een clown
1
‘Ik ben geen oplichter.’
Rechercheur De Cock van het roemruchte politiebureau aan de Amsterdamse Warmoesstraat keek de man voor hem onderzoekend aan.
‘Waarom zegt u dat?’ reageerde hij scherp. ‘Ik heb u toch niet van bedrog beschuldigd?’
De man frommelde nerveus aan de knoopjes van zijn parelgrijs vest. De tastende blik van de oude rechercheur maakte hem onrustig. ‘Ik… eh, ik houd er ernstig rekening mee dat u bij mijn verhaal vele vraagtekens zet.’
De Cock knikte bedaard.
‘Dat is een onderdeel van mijn beroep,’ sprak hij rustig. ‘Maar u zou bij voorbaat kansloos zijn als ik ervan uitging dat u naar de recherche bent gekomen om mij een bedrieglijk verhaal te vertellen.’ De man schonk de rechercheur een dankbare blik.
‘Het is een absurd geval. Dat besef ik. Ik kan het zelf nauwelijks geloven. Dat maakt mij zo onzeker. Het is net alsof er een gat zit in mijn geheugen.’
De Cock kneep zijn wenkbrauwen samen.
‘Hebt u een ongeval gehad? Letsel opgelopen? Bent u buiten bewustzijn geweest?’
De man trok zijn schouders op.
‘Nee… niet recent. Ik liep een paar jaar geleden bij een autoongeval een fikse hoofdwond op. Maar dat is puik genezen. Ik ondervind er geen enkele hinder meer van.’ Hij schudde wat wrevelig zijn hoofd. ‘Het is anders… een ongrijpbare lacune in de tijd.’ Hij nam zijn bril af en wreef met duim en wijsvinger in zijn ooghoeken. ‘Ik heb het onzalige gevoel dat er iets met mij is gebeurd waar ik geen invloed op had.’
De Cock boog zich iets naar voren. Zijn ellebogen rustten op zijn bureau. Op zijn breed gezicht lag een expressie van vriendelijke welwillendheid.
‘Laten we alles eens samenvatten,’ sprak hij gemoedelijk. ‘U bent Julius van Vlaanderen, oud vijfenvijftig jaar, makelaar in onroerende goederen. Gefortuneerd?’
‘Redelijk.’
De Cock glimlachte.
‘Ik ben geen belastinginspecteur.’
De makelaar aarzelde even.
‘Dat pand aan de Herengracht is mijn eigendom.’ Het klonk wat terughoudend. ‘Ik heb een bescheiden chalet in Zwitserland en her en der nog wat andere zaken. Bovendien bezit ik een kostbare verzameling antieke juwelen. Dat is mijn hobby.’ ‘En van die antieke juwelenverzameling is nu een gedeelte ontvreemd.’
‘Juist.’
‘Naar uw schatting voor een bedrag van om en nabij een miljoen gulden.’
‘Ja, zo ongeveer.’
‘Uit uw kluis.’
‘Precies.’
‘Zonder het geringste spoortje van braak.’
‘Zo is het.’
De Cock ging onverstoorbaar verder. ‘En u bent de enige die een sleutel heeft van de kluis en die de cijfercombinatie kent?’ De heer Van Vlaanderen zuchtte omstandig.
‘Er is nog een reservesleutel bij mijn notaris en bij hem berust ook een verzegelde enveloppe met de cijfercombinatie van de kluis. Begrijpt u… voor het geval er iets met mij gebeurt. Hoewel ik het zelf zinloos achtte, heb ik op aandringen van Maurice, mijn zoon, notaris Van Waarden gevraagd of alles nog intact was.’
‘En?’
Van Vlaanderen gebaarde hulpeloos.
‘De sleutel en de enveloppe lagen op hun plaats. Onaangeroerd.’
De Cock plukte aan zijn onderlip.
‘Het is u volkomen onduidelijk hoe de kostbare juwelen uit uw kluis zijn verdwenen.’
Het gezicht van de makelaar versomberde. ‘Ik heb er geen enkele verklaring voor, rechercheur. Maar dan ook geen enkele. Ik had het partijtje juwelen nog maar een paar dagen in huis. Het waren mijn nieuwste aanwinsten. Ik was er dolgelukkig mee. Zaterdag heb ik ze geïnventariseerd en daarna weer in de kluis teruggelegd. Dit in bijzijn van mijn zoon, die mij bij de inventarisatie had geholpen. Ik heb daarna de kluis zorgvuldig gesloten en de sleutel is sindsdien voortdurend onder mijn berusting geweest. Bovendien heeft niemand iets aan de sleutel als hij de cijfercombinatie niet kent.’
De Cock zweeg en nam ongegeneerd de tijd om de makelaar nog eens nauwkeurig op te nemen. Julius van Vlaanderen was, zo vond hij, voor zijn leeftijd een knappe man met een regelmatig, scherp gesneden gezicht, waarin een hoekige kin accentueerde. Het donkerblonde wat terugwijkende haar, was aan de slapen lichtend grijs. Jacquet en vest die hij droeg, deden hem denken aan dokter Den Koninghe, de excentrieke dokter van de doodschouw. Maar Van Vlaanderen was niet excentriek en niet dromerig afwezig. Integendeel, in zijn staalblauwe ogen lag voortdurend een waakzame blik.
‘De juwelen zijn verzekerd?’
De makelaar zwaaide met zijn rechterhand. Een gebaar van irritatie. ‘Natuurlijk zijn de juwelen verzekerd. Maar wat denkt u dat de verzekeringsmaatschappij doet als ik met dit verhaal kom?’ De Cock glimlachte.
‘Vraagtekens zetten.’
Van Vlaanderen knikte heftig.
‘Precies,’ reageerde hij fel. ‘Men zal mijn verhaal niet geloven. Ik vrees ook dat er een clausule bestaat dat de maatschappij in dergelijke gevallen niet behoeft uit te keren. Ik moet mijn advocaat daar nog over raadplegen.’ Hij schudde zijn hoofd. Op zijn gezicht lag een droeve trek. ‘Ik verwacht er niet veel van. Mijn enige kans is dat u ze op een of andere wijze achterhaalt. Ik heb u een omschrijving van de juwelen gegeven. De meeste exemplaren zijn uniek en gemakkelijk herkenbaar.’
De Cock nam de lijsten die voor hem lagen op en las ze door. De omschrijving was zeer gedetailleerd en getuigde van liefde, aandacht en een grote kennis van zaken. Soms was de tekst bijna lyrisch.
‘Hoe lang verzamelt u al juwelen?’
‘Mijn hele leven.’
De Cock tikte met zijn nagels op de lijsten.
‘Hebt u afbeeldingen?’
‘Daar kan ik wel voor zorgen.’
De Cock legde de papieren voor zich neer en schoof ze van zich af. ‘Woont zoon Maurice bij u in huis?’
‘Ja, nog tot aan het einde van dit jaar. Hij heeft trouwplannen.’ ‘Andere huisgenoten?’
Van Vlaanderen schudde zijn hoofd.
‘Ik heb een paar bedienden voor de huishouding, maar die zijn tijdens de weekeinden vrij.’
De Cock keek de makelaar schuins aan. ‘Uw… eh, uw vrouw…?’ Van Vlaanderen spreidde zijn handen. ‘Ik ben gescheiden. Ruim acht jaar geleden. Mijn vrouw had een verhouding. Ze woont nu met haar jonge vriend in Parijs.’ Hij schonk De Cock een moede glimlach. ‘Sinds die affaire, die mij veel verdriet heeft bezorgd, vermijd ik vaste verbintenissen.’
‘Een vriendin?’
‘Soms.’
‘Het afgelopen weekeinde?’
De makelaar toonde opnieuw enige aarzeling. Pas na vele seconden knikte hij langzaam. ‘Inderdaad,’ sprak hij terughoudend. ‘Dit weekeinde. Ze is zaterdagavond voor het souper gekomen en ging zondag in de morgen weg.’
‘En maandagochtend ontdekte u de diefstal.’
‘Ja.’
De Cock nam zijn ellebogen van zijn bureau en liet zich in zijn stoel terugvallen. Zijn hersenen draaiden op volle toeren om te trachten die vreemde juwelendiefstal te doorgronden. Plotseling schoof hij naar voren. ‘Meneer Van Vlaanderen… praat u in uw slaap?’
Toen de makelaar was vertrokken, nam De Cock de lijsten van zijn bureau en gaf die aan zijn assistent en leerling, Dick Vledder. ‘Zet ze beneden onmiddellijk op de telex en laat de omschrijvingen ook in het opsporingsblad opnemen. Zeg maar dat de afbeeldingen later komen.’
De jongeman aarzelde, bleef met de lijsten in zijn hand staan. ‘Je wilt deze zaak echt aanpakken?’ vroeg hij ongelovig. De Cock keek verbaasd omhoog.
‘Natuurlijk… waarom niet?’
Vledder grinnikte. ‘Je kunt toch geen juwelen wegnemen uit een kluis die niet open is geweest?’
De Cock wreef langzaam met zijn pink over de rug van zijn neus. ‘Wie zegt,’ sprak hij geheimzinnig, ‘dat die kluis niet open is geweest?’
Vledder zwaaide wild met zijn armen. ‘Je hebt toch gehoord wat die Julius van Vlaanderen zei: hij alleen heeft de sleutel en hij alleen kent de cijfercombinatie van het slot.’ Hij zweeg even en trok een denkrimpel in zijn voorhoofd. ‘De enige mogelijkheid die ik zie, is dat hij zichzelf heeft bestolen.’