‘De schoft.’
‘Wie?’
Vledder keek zijn oude collega wild aan.
‘Die moordenaar,’ riep hij fel. ‘Het is toch ver met je gekomen, als je ertoe komt om zo’n nietig vrouwtje om zeep te helpen.’ De Cock drukte zich wat omhoog. Om aan een oeverloze discussie te ontkomen, ontweek hij het onderwerp.
‘Wat zei de wachtcommandant tegen jou… dat Vlindertje was vermoord… of Martha Verhagen?’
‘Vlindertje.’
De Cock zuchtte, liet zich weer wat terugzakken en verviel in gepeins.
Voor de ingang van de portiek in de Frederik Hendrikstraat stond een jonge agent. Hij tikte beleefd tegen de klep van zijn pet, toen De Cock op hem toeliep.
‘U bent er snel,’ sprak hij bewonderend.
‘Zijn er al anderen?’
De agent schudde zijn hoofd. ‘We hebben middels de wachtcommandant voorlopig alleen u laten waarschuwen. Mijn collega is boven, op de eerste etage, bij de buurman die haar heeft gevonden. Hij neemt een verklaring van hem op.’
‘Hoe?’
‘Wat bedoelt u?’
‘Hoe heeft hij haar gevonden?’
De agent duimde over zijn rug. ‘Buurman wilde een boodschap doen. Toen hij beneden kwam, zag hij de straatdeur van de vrouw openstaan. Dat vond hij vreemd. Hij kende de vermoorde vrouw als… zo hij het noemde… een schuchter vogeltje, dat zich vrijwel nooit liet zien en deuren en ramen steeds angstvallig gesloten hield.’
‘Toen is hij gaan kijken?’
‘Hij zegt dat hij eerst heeft geroepen. Toen hij geen antwoord kreeg, is hij verder de woning binnengegaan. Hij vond haar in de woonkamer en zag direct dat ze dood was. Hij zegt dat hij niets heeft aangeraakt, weer naar boven is gegaan en vandaar de politie heeft gewaarschuwd.’
De Cock knikte begrijpend. ‘Kregen jullie de opdracht via de mobilofoon?’
‘Ja.’
‘Hoe luidde die?’
‘Ga onmiddellijk naar de Frederik Hendrikstraat 764. Daar ligt een dode vrouw. Ze is vermoedelijk vermoord.’
‘Meer niet?’
‘Nee.’
Vledder hoorde het ongeduldig aan. Hij probeerde achter de rug van De Cock om de woning binnen te gaan. De grijze speurder hield hem tegen en zette zijn gesprek met de jonge diender voort.
‘Jullie zijn hierheen gereden,’ vatte hij samen, ‘constateerden dat de vrouw inderdaad was vermoord en waarschuwden via de wachtcommandant de recherche.’
‘Ja… zo is het gegaan.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Hoe kwamen jullie aan Vlindertje?’
De diender wees aarzelend omhoog. ‘Buurman… hij zei dat de vrouw zo werd genoemd.’
Ze lag voorover met haar bovenlichaam op de zitting van de brede lederen fauteuil, waarin tijdens het vorige bezoek van de beide rechercheurs Vledder had gezeten. Haar onderbenen en knieën rustten op het tapijt. In haar rug stak een werpmes van hetzelfde model als bij de moord op de clown was gebruikt. De Cock boog zich over haar heen. Haar smalle ovale gezichtje lag opzij. Haar beide ogen waren half gesloten en haar mond was verstard in een vreemde, wat wrange glimlach… alsof ze het altijd had geweten… had verwacht, wat er met haar zou gebeuren. Het bezorgde De Cock een knagend gevoel van onbehagen. Hij keek nog eens naar het mes. Het was, net als bij de clown, tot aan het heft in het lichaam gedrongen. Alleen de kring bloed eromheen was kleiner. Hij keek omhoog naar Vledder, die schuin tegenover hem stond. Die had duidelijk moeite om zijn emoties te bedwingen. Zijn beide handen waren tot vuisten gebald… stijf en krampachtig, met witte knokkels. Al het rood was uit zijn gezicht getrokken. Zijn lippen vormden een strakke lijn en langs zijn kaken zwiepte een zenuwtrek.
De Cock bezag het met zorg en medelijden. Wanneer de dood, zoals nu, zich gruwelijk presenteerde, kende ook hij dat gevoel van woede en machteloosheid. Maar de jaren hadden hem geleerd zijn emoties te beheersen, te bedwingen. Het gaf hem de kracht om elke confrontatie uiterlijk onbewogen te ondergaan. Vledder kwam naast hem staan. Met trillende hand wees hij naar de tengere gestalte van de dode vrouw in de fauteuil. ‘Dit… eh,’ sprak hij hoofdschuddend en hakkelend, ‘dit had toch nooit mogen gebeuren? Wij… wij hadden dit toch moeten voorkomen? We hadden die… eh, die moordenaar toch nooit de kans mogen geven om opnieuw toe te slaan? Hier… hier hebben wij toch ook schuld aan.’
De Cock beluisterde de verdrietige toon. Het zelfbeklag van de jonge rechercheur prikkelde hem.
‘Welke schuld?’ riep hij kriegel. ‘Ben jij helderziende… ben ik helderziende? Welke mogelijkheden heb je? Waar haal je als rechercheur een moordenaar vandaan? Als een goochelaar… uit een hoge hoed?’ Hij voelde de woede in zich bruisen. ‘Ik weet voor mijn God, dat ik mijn best heb gedaan. En als de moordenaar sluwer en sneller is dan ik… dan ligt hij op mij voor.’ Hij zweeg even en klemde zijn lippen op elkaar. ‘Voorlopig.’ Vledder reageerde niet.
De Cock monsterde de gestalte van zijn jonge collega… het lichtgebogen hoofd… de afhangende schouders. Het wekte een lichte weerstand in hem op. In een wijds gebaar strekte hij zijn hand gebiedend naar de deur. ‘Waarschuw de meute,’ sprak hij streng. ‘En zeg tegen die vent op de eerste etage, die zo goed wist dat zijn buurvrouw Vlindertje heette, dat wij hem vanavond uiterlijk om acht uur in de Warmoesstraat verwachten.’ Vledder verliet het vertrek gehaast. Het leek een vlucht. De Cock keek hem na en vroeg zich bezorgd af of hij in de begeleiding van zijn jonge collega misschien ergens had gefaald. Hij drong de sombere gedachte terug en keek het kamertje rond. Er was sinds hun vorige bezoek aan de entourage van het kamertje niets veranderd… dezelfde zware lederen fauteuils… de poef, waarop ze zat.
Hij haalde het beeld in zijn herinnering terug… hoe ze in een preuts gebaar een slip van haar peignoir over haar knieën drapeerde.
Arm Vlindertje. Wat wist ze… toen? Waarom had men zo nadrukkelijk haar dood gezocht? Er moest toch een motief zijn. Welk? Wat had het voor zin om zo’n weerloos vrouwtje voor eeuwig te doen zwijgen? Was zij het vlindertje, dat na de juwelendiefstal in het geheugen van makelaar Van Vlaanderen was blijven hangen?
Hij liet zijn pink heel langzaam over de rug van zijn neus glijden. Zo’n confrontatie, besefte hij, moest hij nog arrangeren. Het kon nog… al was het in de dood. Het was stom dat hij niet aan die mogelijkheid had gedacht toen ze nog leefde. Hij liep een paar passen van de fauteuil vandaan en bleef van een afstandje naar de dode vrouw staren. Het formidabele werpmes in haar rug toonde een afgrijselijk beeld. Hij wist dat hij het nooit zou vergeten. Het was veel indringender dan bij de clown. Hij probeerde zijn denken weer op gang te brengen. Werd Martha Verhagen vermoord omdat ze Martha Verhagen was… of lag het motief voor haar dood toch in… Vlindertje? De gedachten tolden door zijn hoofd, maar vormden geen circuit. De uiteinden sloten niet.
Wat gestommel in de hal verbrak zijn overpeinzingen. Een seconde later stapte Bram van Wielingen, de fotograaf, met zijn aluminiumkoffer het kamertje binnen. In zijn kielzog liep morrend Ben Kreuger van de Dactyloscopische Dienst.
De Cock keek verwonderd naar het tweetal op.
‘Jullie zijn verrekte vlug. Volgens mij is het een record. Stonden jullie om de hoek?’
Van Wielingen grinnikte.
‘We kregen de oproep in de wagen. We reden over het Nassauplein en kwamen net terug van een klus in het Westelijk Havengebied. Daar hadden ze op een oude vrachtschuit een Griekse kok tussen zijn pannen in het kombuis opgehangen. De bemanning vond dat zijn bami en nasi niet te vreten waren…’ De Cock lachte.
‘Dat is niet waar.’
‘Echt. Het is geen geintje. De rijkspolitie te water heeft het in behandeling.’
Ben Kreuger liep om De Cock heen naar de dode vrouw in de fauteuil. ‘Verrek zeg,’ riep hij verbaasd, ‘dat lijkt wel hetzelfde mes als bij die clown op het vlondertje aan de Geldersekade.’ De Cock schudde zijn hoofd. ‘Dat kan niet. Het is eenzelfde soort mes. Het werpmes waarmee de clown werd vermoord, ligt in de lade van mijn bureau in de Warmoesstraat.’ Ben Kreuger keek hem licht verwijtend aan. ‘Dat bedoel ik ook… soortgelijk.’ Hij bukte zich over het slachtoffer. ‘Hoeveel van die messen zijn er in omloop?’