Vledder keek zijn oudere collega met een blik vol ongeloof aan. ‘Je denkt dat we er niet uitkomen en dat we de moordenaar nooit zullen vatten?’
De Cock keek hem aan en antwoordde: ‘Dat kan toch? Hoeveel moorden blijven er niet onopgelost?’
Vledder schudde resoluut zijn hoofd. ‘Niet bij ons, ik bedoel, niet bij jou. Zolang wij samen zijn. Ik kan mij niet herinneren dat we ooit een zaak hebben laten zakken.’
Op het gezicht van De Cock brak een glimlach door. ‘Misschien is het bijgeloof.’
‘Wat?’
‘Dat mijn moeie voeten iets met de stand van ons onderzoek te maken hebben.’
Vledder lachte bevrijd. ‘Vast.’ Hij schoof een stoel bij en schoof die achterstevoren onder zich. ‘Wat denk je van het verhaal van de goochelaar? En van zijn angst? Zou er inderdaad iemand rondlopen, die het plan heeft om het hele variétégroepje uit te moorden?’
De Cock staarde even peinzend voor zich uit.
‘Het opmerkelijke is dat Bram van Wielingen vanmiddag met dezelfde suggestie kwam. Toen ik hem vertelde dat er uit een auto in Apeldoorn een set van twaalf van die werpmessen was gestolen, zei hij letterlijk: “Dan kun je nog tien moorden verwachten.”’
‘Geloof jij het?’
‘Als rechercheur moet je bedacht zijn op de meest vreemde hersenkronkels. Het gedrag van mensen is niet voorspelbaar. Zeker als je die gedachtekronkels niet kent, als je niet weet wat iemand drijft, of bezielt. Er zijn mensen om zeep gebracht omdat de moordenaar simpel vond dat het gezicht van de ander hem niet aanstond.’ Hij zweeg en grinnikte met een twinkeling in zijn ogen. ‘Om mijn gedrag tegenover commissaris Buitendam te kunnen verantwoorden, ga ik er voorlopig nog van uit, dat de beide werpmesmoorden verband houden met die onwaarschijnlijke juwelendiefstallen.’
Vledder spreidde zijn beide handen.
‘Daar past Vlindertje toch in?’
Zijn collega knikte. Langzaam keek hij naar Vledder op en strekte zijn rechterwijsvinger naar hem uit. ‘Morgenochtend om elf uur is er sectie. Op weg naar Westgaarde pak je de oude Van Vlaanderen bij de hand en neemt hem mee naar het mortuarium. Voordat dokter Rusteloos gaat snijden, laat je aan de makelaar het lijk van Vlindertje zien. Misschien doemen er uit zijn herinnering schimmen op, die ons verder kunnen helpen.’ ‘En als hij zich niet bij de hand laat pakken?’
‘Ik bel hem voor die tijd wel even op.’ De Cock tilde zijn benen van het bureau. Moeizaam kwam hij overeind en keek naar de grote klok in de recherchekamer. ‘Weet je waar ik zin in heb?’ Vledder glunderde. ‘In een cognackie.’
De grijze speurder liep langzaam naar de kapstok. ‘Vledder… jij mag nooit meer raden.’
Het vriendelijk muizensmoeltje van Smalle Lowietje straalde toen hij De Cock met Vledder achter hem zijn etablissement zag binnenkomen. Aan de bar begroette hij de grijze speurder uitbundig. ‘Dat je nog tijd kon vinden om even te komen.’ De Cock hees zich op een kruk.
‘Als je de geneugten van het leven vergeet, vergeet je te leven.’ Het gezicht van de tengere caféhouder versomberde. ‘Ik vind dat we er in Amsterdam hard op achteruitgaan. Er valt niet zo veel meer te genieten.’
De Cock keek hem onderzoekend aan. ‘Pessimistisch?’ ‘Ik heb gehoord dat ze nu ook Vlindertje om zeep hebben geholpen.’
De Cock plooide zijn gezicht in droefenis.
‘Weer met zo’n werpmes.’
‘Heb je wat?’
De Cock schudde zijn hoofd. ‘Ik ben nog net zo ver als op de avond van de moord op de clown.’
Smalle Lowietje staarde met een bedroefd gezicht voor zich uit. ‘Het was zo’n mooi wijffie. Je moet toch wel een verrekte schoft zijn om…’ Hij stokte omdat hij zich plotseling zijn plichten als gastheer herinnerde. ‘Hetzelfde recept?’
Zonder op antwoord te wachten, pakte hij in een reeks flitsende routinehandelingen drie diepbolle glazen van een rek en toverde van onder de tapkast een fles fijne cognac Napoléon, die hij speciaal voor De Cock gereserveerd hield. Klokkend schonk hij in.
‘En de juwelen?’
‘Nog niets van boven water.’
De Smalle nam zijn glas op en schommelde het in zijn hand. ‘Ik heb, nadat jij bij mij was geweest, zo hier en daar een visje uitgegooid… Ik heb gezegd dat ik wel belangstelling had voor een partijtje juwelen.’
‘En?’
De caféhouder schudde zijn hoofd. ‘Niets. Ik bedoel, er is mij niets aangeboden. Er was wel een snuitertje die het warm hield. Hij zei dat hij een gouden tip had gekregen over een partijtje juwelen in een woonboot.’
De Cock keek verrast op.
‘In een woonboot?’
‘Ja.’
‘Wie is dat snuitertje?’
Op het muizensmoeltje van Smalle Lowie kwam een pijnlijke trek. ‘Dat kan ik niet maken, De Cock. Echt niet. Ik moet ook aan mijn klandizie denken.’
De Cock drong niet verder aan. ‘Heb je hem later nog gesproken?’ ‘Ja… hij zei dat het niets was geworden.’
De Cock grijnsde.
‘Als je hem de volgende keer ziet, zeg hem dan uit mijn naam, dat hij voortaan wat netter moet werken. Mensen, mensen, wat heeft hij er in die woonboot een rotzooitje van gemaakt.’ De caféhouder keek hem waakzaam aan. ‘Ken jij die woonboot?’
De Cock knikte.
‘Het was de woonboot van de vermoorde clown.’
‘Had die juwelen?’
‘Er waren mensen die dat dachten.’
Smalle Lowietje zette zijn beide ellebogen op de bar. ‘Houdt de moord op die clown dan verband met dat miljoen aan juwelen, waar jij het over had?’
‘Mogelijk.’
‘Dat weet je niet zeker?’
De Cock nipte aan zijn cognacglas. ‘Lowie,’ lachte hij, ‘ik kan je toch niet al mijn hartsgeheimen vertellen?’
De caféhouder kwam weer overeind. ‘Weet je, De Cock,’ peinsde hij, ‘ik vind het maar raar.’
‘Wat?’
Lowietje keek spiedend om zich heen en boog zich toen naar De Cock. ‘Dat… eh, dat variétégroepje,’ hakkelde hij, ‘dat is failliet. En volgens de geruchten waren er nogal wat schulden. Toch schijnen ze in goeie doen.’
‘Wie?’
‘Die artiesten. Neem nu Kareltje Boerhaar, de acrobaat, die heeft hier verder op de gracht pas een nieuwe sportschool geopend. Een zogenaamd fitnesscentrum met aerobic dancing en dat soort gein. Ik heb even gekeken. Het ziet er vanbinnen piekfijn uit.’ Hij zweeg en zette zijn glas neer. ‘En weet je wie ik daar ook zag?’
‘Nou?’
‘Dat andere wijffie van de groep… Charlotte.’
De Cock verslikte zich bijna in zijn cognac. ‘Charlotte?’ Smalle Lowietje knikte heftig.
‘Volgens mij doen ze het samen, en heeft ze er ook geld in zitten.’
Vanuit het café van Smalle Lowietje aan de Barndesteeg trokken de beide rechercheurs de Achterburgwal op en slenterden in de richting van de Oudekennissteeg. Het was, zoals altijd, druk op de Wallen.
De Cock keek naar Vledder naast zich.
‘Heb je de pest in?’
Het gezicht van de jonge man leek een donderwolk. ‘Het wordt steeds zotter,’ snauwde hij. ‘Er valt in die hele affaire geen lijn te ontdekken.’
De Cock schoof zijn oude hoedje wat naar achteren. ‘Een paar dingen zijn toch wel duidelijk. De clown Pierrot beschikte… of meende te kunnen beschikken… over een partij juwelen en bood die Freekie van Wezel als betaling van zijn speelschulden aan. Freekie weigert en stelt een nieuwe termijn vast. Voor die termijn is verstreken, wordt de clown vermoord.’ Vledder vervolgde, ‘Waarna Freekie van Wezel een snuitertje tipt om eens op de woonboot te gaan kijken.’