De deur werd kordaat geopend en in de deuropening verscheen een k rachtig gebouwde jongeman met opvallend helblond haar. De Cock schatte hem achter in de twintig. Hij droeg een strakke grijze pantalon en daarop een donkerblauwe blazer met een ankerembleem op de borstzak. Met verende tred liep hij op De Cock toe. ‘U bent rechercheur De Cock?’
‘Met ceeooceekaa,’ reageerde De Cock automatisch. De jongeman glimlachte en toonde daarbij een rij sterke tanden.
‘Ik ben Maurice… Maurice van Vlaanderen. Mijn vader was vanavond bij u.’
De Cock glimlachte. ‘Met een verhaal over een spookachtige diefstal.’ Hij wees op de stoel naast zijn bureau. ‘U komt mij vertellen dat de juwelen weer terecht zijn?’
Maurice van Vlaanderen schudde zijn hoofd.
‘U bent nog onze enige hoop.’ Hij liet zich op de aangeboden stoel zakken. ‘U hebt als speurder een grote reputatie… zegt men.’ De Cock grinnikte. ‘Doe men de groeten,’ zei hij droog. Het gezicht van de jongeman versomberde.
‘In alle ernst, rechercheur. Ik zou het zeer op prijs stellen als u die vreemde diefstal tot een oplossing bracht. Niet voor het geld. Volgens onze advocaat zal de verzekeringsmaatschappij de schade wel vergoeden. Maar omwille van de exclusiviteit, de onvervangbaarheid van de juwelen.’ Hij aarzelde even. Zijn blik dwaalde weg. ‘En omwille van mijn vader.’
De Cock keek hem onderzoekend aan, hij proefde de toon van zijn laatste woorden. ‘Wat is er met uw vader?’
Maurice van Vlaanderen zocht naar woorden. ‘Ik… eh, ik weet niet hoe ik het u zeggen moet. Hij lijkt veranderd. De diefstal van de juwelen heeft hem sterk aangegrepen. Zo ken ik mijn vader niet. Zijn leven is nooit over rozen gegaan. Hij heeft vaker klappen te incasseren gekregen, maar dan reageerde hij anders. Opstandiger en strijdvaardiger.’
De Cock trok achteloos zijn schouders op.
‘Hij maakte op mij een hele normale indruk.’
De blonde man glimlachte hem vriendelijk toe.
‘Vader was erg met u ingenomen. Het verbaasde hem feitelijk dat u zijn vreemd verhaal geloofde. Althans, die indruk liet u bij hem achter.’
De Cock keek hem schuins aan.
‘Hij sprak toch de waarheid?’
Maurice van Vlaanderen zwaaide plotseling heftig met beide armen. Zijn gezicht zag rood en zijn neusvleugels trilden. ‘Dat is juist het probleem,’ riep hij geëmotioneerd. ‘Vader accepteert die waarheid niet. Hij wil niet geloven dat die antieke juwelen uit de kluis zijn verdwenen. Hij kan dat niet bevatten en hij klaagt voortdurend over een gat in zijn geheugen. Hij heeft morgen een afspraak met een psychiater.’
De Cock vroeg verbaasd: ‘Voor het eerst?’
‘Ja.’
‘Waarom?’
Maurice van Vlaanderen zuchtte diep. ‘Vader maakt zich zorgen. Het is hem nog nooit eerder gebeurd. Die vreemde stoornis in zijn geheugen zit hem dwars. Hij is bang dat het een gevolg is van een geestelijke aftakeling… een degeneratieproces.’ De Cock schudde zijn hoofd.
‘Daar is uw vader nog lang niet aan toe,’ sprak hij geruststellend. ‘Ik kreeg vanavond beslist niet de indruk dat ik met een demente oude man sprak. Er zal wel een verklaring zijn voor het verdwijnen van de juwelen.’ Hij liet de diepe plooien rond zijn mond vrolijk dansen. ‘Ik ken alleen die verklaring niet… nog niet.’ Met zijn beide handen op zijn bureau drukte De Cock zich omhoog ten teken dat hij het onderhoud als beëindigd beschouwde. ‘Doe uw vader van mij de groeten.’
Maurice van Vlaanderen bleef zitten. ‘Er is nog iets,’ sprak hij timide. ‘Vader heeft het u niet willen zeggen.’
‘Wat niet?’
De man stond op en keek De Cock recht in de ogen. ‘Vlindertje.’
Toen Maurice van Vlaanderen was vertrokken, sloeg Vledder zich van pure vreugde op zijn dijbeen.
‘Vlindertje,’ gierde hij. ‘Vlindertje. Het enige wat de man zich na de diefstal van een miljoen kan herinneren is vlindertje. Hoe verzin je het? Hij zal het vlindertje bedoelen met wie hij die nacht in bed is gekropen.’
De Cock liet zijn jonge collega uitrazen. Hij vond vlindertje niet zo grappig. Hij hechtte waarde aan de uitlatingen van de makelaar en pijnigde zijn hersens hoe hij vlindertje kon omzetten in een begrip, dat hij bij zijn onderzoek zou kunnen gebruiken. Het moest, zo was zijn stellige overtuiging, iets betekenen. Maar hoe bracht men vlindertje in verband met een wonderlijke diefstal van antieke juwelen?
Hij keek naar Vledder. Om de mond van de jonge rechercheur lag nog steeds een jolige grijns.
‘Heb je dat telexbericht nog verzonden?’
‘Welk telexbericht?’
‘Van de juwelen.’
De jolige grijns verdween. Vledder grabbelde in de lade van zijn bureau en rende met de lijst van verdwenen juwelen de recherchekamer af.
De Cock keek hem na. ‘Vergeet vlindertje niet,’ brulde hij. Nog hoofdschuddend pakte hij een telefoonboek en zocht naar Peter van Dongen.
Na enkele minuten was Vledder terug.
‘Kusters slaat het telexbericht even voor mij weg,’ verduidelijkte hij. ‘Hij is beter thuis op dat toestel dan ik.’
De Cock knikte goedkeurend. Hij liep naar de kapstok en wurmde zich in zijn oude regenjas.
Vledder liep hem na. ‘Waar ga je heen?’
Zijn leermeester schoof onder zijn hoedje.
‘Naar de Willemsparkweg… een impresario vragen of hij zijn eigen clown kent.’
Peter van Dongen, de impresario, bleek een lange, breedgeschouderde man met fraai zwart golvend haar en staalblauwe ogen in een scherp, bijna hoekig gezicht. De brede kin, met een kuiltje erin, stak iets naar voren. Zijn huid had de kleur van roodkoper tot brons, waardoor het blauw van de ogen een extra accent kreeg. Met lange passen ging hij de beide rechercheurs voor naar een ruimte met een rommelig bureau en wuifde uitnodigend naar een zitje van stalen meubelen.
‘Gaat u zitten.’ Zijn stem klonk diep en warm. ‘Waarmee kan ik de heren van dienst zijn?’
De Cock nam plaats en legde zijn hoedje naast zich op de vloer. ‘Wij… eh,’ begon hij wat aarzelend, ‘wij zijn belast met het onderzoek naar de dood van een clown.’
Peter van Dongen onderbrak glimlachend.
‘U bedoelt… een man in een clownspak.’
De Cock knikte. ‘Zo mag u het ook noemen.’ Hij duimde opzij naar Vledder. ‘Mijn collega meende de man te kennen als Pierrot, een muzikale clown, die hij vorig jaar in Carré heeft bewonderd. Ik heb begrepen dat u naar het bureau Warmoesstraat heeft gebeld om te zeggen dat Pierrot vanavond in Groningen optrad.’ Peter van Dongen sloeg zijn lange benen over elkaar. ‘Ik kreeg een telefoontje van de directie van theater Carré,’ legde hij uit. ‘De oude heer Willink. Een verontrustend telefoontje, moet ik zeggen. Hij vroeg mij wat er met Pierrot aan de hand was.’
‘En?’
De impresario grinnikte.
‘Ik zei: “Er is niets aan de hand met Pierrot. Hij treedt vanavond op in Groningen.” Toen zei de heer Willink: “Dan mag je het politiebureau aan de Warmoesstraat wel bellen. Ze denken dat ze daar een dode Pierrot hebben gevonden.”’
De Cock knikte begrijpend. Daarna trok hij zijn gezicht in een ernstige plooi. ‘Ik heb een verzoek aan u,’ sprak hij plechtig. ‘Wij willen u onze dode Pierrot laten zien.’
Het gezicht van Peter van Dongen betrok.
‘Wanneer?’
‘Nu.’
De impresario keek op zijn horloge. ‘Het is bijna middernacht.’ Het klonk als een noodkreet.
De Cock keek hem strak aan.
‘Een schitterend tijdstip om een mortuarium te bezoeken.’
Ze reden van het kantoor van de impresario naar het hoofdbureau van politie aan de Elandsgracht, haalden daar bij de wachtcommandant-recherche de sleutels op en koersten naar Westgaarde. Vledder stuurde de politie-Volkswagen behendig door het nog drukke stadsverkeer. De Cock zat onderuitgezakt naast hem. Hij had zijn oude hoedje tot op zijn ogen geschoven en scheen te dommelen.