Op de nauwe achterbank zat Peter van Dongen met opgetrokken knieën.
De impresario had een hele reeks bedenkingen geuit, maar was uiteindelijk voor de aandrang van de rechercheur bezweken. Het vooruitzicht om binnen enkele minuten met de dood te worden geconfronteerd, deed hem zwijgen.
Het ijzeren hek van Westgaarde knarste toen Vledder het openduwde. De begraafplaats bood een vredig beeld in het bleke maanlicht. Nadat het knarsen van het hek was verstomd, leek de stilte intens. Af en toe wakkerde de wind wat aan en ruisten de populieren.
Vledder ontsloot het mortuarium en deed het licht aan. Op een van de koelvakken stond c l ow n. Meer niet. Vledder liep er heen en De Cock deed een stap opzij. Hij wilde niets van de reactie van de impresario missen.
Vledder deed het koelvak open, trok het lijk op de slede naar buiten en sloeg het laken terug. In het trillende licht van de tllampen presenteerde de dood zich op afschuwelijke wijze. Peter van Dongen stapte verschrikt terug. Zijn mond viel open en zijn ogen werden groot. Met trillende hand wees hij naar de dode. ‘Dat… eh, dat kan niet… dat kan niet… dat kan niet.’ Hij herhaalde het als een echo. ‘Ik heb nog met Groningen gebeld. Dat kan niet.’
De Cock klemde zijn lippen op elkaar.
‘Wat kan niet?’
Peter van Dongen liet zijn hoofd zakken en snikte: ‘Het is Pierrot.’
4
‘Pieter Eickelenbosch?’
De impresario antwoordde niet. Met een blik van ongeloof staarde hij een tijdlang naar de dode. Ineens zag hij doodsbleek en wankelde.
De Cock schoot toe en gaf Vledder een wenk. De jonge rechercheur bedekte het gezicht weer met het laken, schoof de dode in het koelvak terug en sloot de deur. De Cock kende de symptomen. Hij was bang dat de boomlange impresario ter plekke het bewustzijn zou verliezen en leidde hem snel naar buiten. De frisse avondlucht deed Peter van Dongen zichtbaar goed. Hij ademde een paar maal diep en zijn gezicht kreeg weer wat kleur. De Cock keek hem aan. ‘Was het Pieter Eickelenbosch?’ De impresario knikte traag.
‘Zo heet hij officieel… Pieter Eickelenbosch. Zijn ouders noemden hem als kind altijd Pierre. Daarom koos hij Pierrot als artiestennaam.’ Hij schudde vertwijfeld zijn hoofd en zuchtte diep. ‘Het is… het is niet te geloven. Het is gewoon niet te geloven.’ ‘Wat niet?’
‘Dat Pierre daar ligt. Het is, dat ik hem nu met eigen ogen heb gezien, anders…’ Peter van Dongen maakte zijn zin niet af. Hij liet zijn hoofd zakken en staarde naar de grond. ‘Arme Pierre… hij was altijd wat zwaarmoedig. Dat schijnt zo te horen bij clowns.’ Zijn stem trilde zacht en had een warme klank. Plotseling veranderde hij van toon. ‘Ik begrijp er geen bliksem van,’ riep hij fel en bewogen. ‘Toen ze van Carré belden, heb ik voor alle zekerheid eerst nog even contact opgenomen met het theater in Groningen. Daar verzekerde men mij dat Pierrot was opgetreden. Hij zat in het programma kort voor de pauze en had veel succes.’ De Cock wees naar de deur van het mortuarium. ‘Hij was het niet.’ Het klonk laconiek. ‘Volgens onze gegevens is deze Pierrot al meer dan zes uur dood. De vraag die opdoemt, is natuurlijk: Welke Pierrot trad er vanavond in Groningen op?’ Peter van Dongen schudde heftig zijn hoofd.
‘Dat kan niet.’
De Cock lachte schamper.
‘Het gebeurde. U hebt het zelf gecontroleerd.’
De impresario perste zijn lippen op elkaar en toen herhaalde hij geagiteerd: ‘Het kan niet. Pierrot had een heel bijzondere act. Groots. Hij staat er al jaren mee op de bühne. Er is aan gesleuteld en geschaafd. En nog steeds bracht hij kleine veranderingen aan… verbeteringen. Pierre was een perfectionist, een man die leefde voor zijn vak.’
‘U kent zijn act?’
Peter van Dongen knikte overtuigend. ‘Elke beweging… elke toon die hij aan zijn instrumenten ontlokte. Ik heb zijn optreden in de loop der jaren misschien wel dertig keer gezien. Geen enkele maal heb ik mij daarbij verveeld. Het was steeds grandioos en ongemeen boeiend… vaak humoristisch… meest vertederend… soms melancholiek, naar zijn natuur.’
De Cock wreef over zijn kin. ‘Onnavolgbaar?’
‘Beslist.’
Vledder kwam naar buiten en sloot het mortuarium af. De Cock keek hem vragend aan.
‘Je bleef lang weg.’
‘Ik heb nog even naar het mes gekeken.’
‘En?’
‘Je hebt gelijk. Het is een werpmes.’
Peter van Dongen reageerde geschrokken.
‘Een werpmes?’ riep hij hijgend. ‘Wat voor een werpmes?’ Vledder keek van de impresario naar De Cock en terug. ‘Een… eh, een mes,’ sprak hij weifelend, ‘zoals messenwerpers die op het toneel gebruiken.’
De impresario slikte. ‘En is Pierre daarmee vermoord?’ De Cock knikte.
‘Vrijwel zeker. Hoewel de sectie het morgen nog moet bevestigen. Maar het mes steekt nog in zijn rug.’
Peter van Dongen sloot zijn ogen.
‘Fantinelli.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Wie of wat is Fantinelli?’
‘Een messenwerper.’ De impresario sloeg beide handen voor zijn gezicht. ‘Hij heeft al een paar maal gedreigd Pierrot overhoop te steken.’
Met zijn handen diep in de zakken van zijn regenjas gestoken, slenterde De Cock met een ontspannen grijns op zijn gezicht over het brede trottoir van het Damrak. Hij was, komend van huis, op het Stationsplein uit de tram gestapt. Omdat het zonnetje zo lokkend scheen, was hij niet, zoals gebruikelijk, direct via de Nieuwebrugsteeg naar de Warmoesstraat gelopen, maar had de stroom wandelaars gevolgd en was het Damrak opgestapt. Hij schoof zijn vilten hoedje ver naar achteren en keek omhoog. De vlaggen aan de steigers van de rondvaartboten wapperden vrolijk onder een bijna wolkeloze hemel. Aan de andere kant van het water lagen de achtergevels van de Warmoesstraat in de schaduw. In de kamer van de commissaris ontwaarde hij het silhouet van de lange Buitendam. Met moeite onderdrukte De Cock een wild verlangen om vanaf de waterkant met beide armen naar hem te zwaaien. Grinnikend stapte hij verder. De stijve commissaris zou het niet waarderen.
Op de hoek van de Oudebrugsteeg speelde een draaiorgel met mooie trillers La Vie en Rose. De Cock zocht en vond nog een kwartje in een van zijn broekzakken en wierp het in het koperen bakje van de manser. Hij stak het Damrak over en blikte met welgevallen naar het schoongemaakte Beursgebouw. De gevel zag er weer uit alsof hij zojuist door bouwvakkers was opgetrokken. Fluitend liep de rechercheur naar de Warmoesstraat en wuifde joviaal naar een business-vrouwtje dat hij al een eeuwigheid kende.
De Cock voelde zich redelijk gelukkig. Hij had weliswaar weer een lastige moord op zijn nek… misschien wel de lastigste uit zijn hele carrière, maar dat hoorde erbij. Dat was inherent aan dat gekke beroep dat hij uitoefende. Zijn lieve oude moeder zou zeggen: ‘Dan had je maar een vak moeten leren.’ Ze vond het recherchegedoe van haar zoon maar niets. Met al die moordenaars in de stad… veel te gevaarlijk.
In de hal van het politiebureau begroette hij uitbundig de wachtcommandant en liep de trap op. Halverwege de tweede etage ontmoette hij Vledder, die met drie treden tegelijk naar beneden stormde. De Cock gaf hem lachend een stopteken. ‘Waar ga je heen?’
‘Naar Westgaarde voor de sectie. Ik ben laat. Ik moet er om tien uur zijn.’
De Cock knikte begrijpend.
‘Doe Rusteloos de groeten van me. Als je terugkomt praten we over Fantinelli. En neem na de sectie het mes mee.’ Vledder stormde verder, maar keerde onder aan de trap terug. ‘Commissaris Buitendam heeft naar je gevraagd. Hij wil je spreken.’
‘Was ons summier rapport… te summier?’ grinnikte De Cock. Vledder trok zijn schouders op.