De Cock trok een denkrimpel in zijn voorhoofd en vroeg: ‘Wat stond er in de kranten?’
‘Niets over een werpmes. Ik heb twee ochtendbladen bekeken. In beide stond een kort bericht van nog geen kwart kolom ergens op een binnenpagina… over een clown die onder aan de Schreierstoren dood op een vlondertje werd gevonden. Meer niet. Geen naam of verdere aanduidingen. Geen bijzonderheden.’
‘Het is langgeleden dat een moord nog voorpaginanieuws was.’ Het klonk bitter en cynisch. De Cock trok de wrange plooien rond zijn mond glad. Zijn gezicht kreeg een ernstige expressie. Bedachtzaam gleed zijn pink over de rug van zijn neus. ‘Als… eh,’ begon hij aarzelend, ‘als Fantinelli dit weet.’ Hij pakte het zware werpmes op en legde het in een lade van zijn bureau. ‘Dan bestaan er twee mogelijkheden: óf Peter van Dongen heeft hem daarover ingelicht óf hij is de moordenaar.’
Vledder haalde de man uit de hal en begeleidde hem naar de recherchekamer. Daar liet hij hem op de stoel naast het bureau van De Cock plaatsnemen.
De grijze speurder glimlachte innemend.
‘Mijn naam is De Cock… met ceeooceekaa.’ Hij wuifde in de richting van de jonge rechercheur. ‘Met Vledder, mijn onvolprezen hulp, hebt u al kennisgemaakt.’
De man knikte. Hij keek even naar de assistent en wendde zich daarna tot De Cock.
‘Ik heb vanmorgen in de krant gelezen dat onder aan de Schreierstoren een dode clown is gevonden.’
‘Dat is juist.’
‘Ik wil hem zien.’
De Cock trok quasi verbaasd zijn wenkbrauwen op. ‘Waarom?’ De man verschoof iets op zijn stoel en stak daarna zijn kin strijdlustig naar voren. ‘Ik wil weten wie hij is,’ sprak hij kort en vinnig. ‘Je kunt alles en iedereen in een clownspak stoppen.’ Hij gebaarde heftig. ‘Wat is een clown? Een clown is niets… absoluut niets… een gek pak, te grote schoenen en een bek vol schmink.’ De Cock beluisterde de intonatie. De woorden van de man hadden een ondertoon van haat, jaloezie en afgunst. Hij leunde iets achterover en nam hem nauwkeurig op. De oude rechercheur schatte hem achter in de dertig. Hij had een bolrond gezicht en een zwarte, iets terugwijkende haardos. De bruine ogen, onder borstelige wenkbrauwen, schitterden kwaadaardig.
De Cock boog zich weer naar voren.
‘Ik herinner mij niet,’ sprak hij, ‘dat u zich aan mij hebt voorgesteld.’
De man wees met een kromme vinger naar de vloer. ‘Beneden… aan de balie… heb ik gezegd wie ik was… Fantinelli.’ De Cock knikte.
‘Fantinelli,’ herhaalde hij traag. ‘Het klinkt Italiaans. Is dat uw familienaam?’
De man schudde zijn hoofd. ‘Mijn artiestennaam. Ik heet in werkelijkheid Kees Uilenbroek.’ Om zijn mond gleed een droeve grijns. ‘Begrijpt u… geen naam voor een affiche.’ De Cock glimlachte beleefd.
‘U bent artiest?’ vroeg hij overbodig.
‘Ja… variété… messenwerper.’
De Cock schonk Fantinelli blikken van bewondering. ‘Ik ben al vanaf mijn kinderjaren een groot liefhebber van het variété,’ loog hij pertinent en met groot enthousiasme. ‘Het is een liefde die ik van mijn vader heb geërfd. Vooral messenwerpers… de moed, de kracht en de precisie, dat bewonder ik. Geweldig.’ Hij zweeg even en hield zijn hoofd wat schuin. ‘U werkt ook met zo’n beeldschone partner op een draaiend rad?’
‘Ja… mijn vrouw.’
‘Hebt u nooit angst om mis te gooien?’
Fantinelli schudde zijn hoofd.
‘Maar misschien doe ik het nog wel eens.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Ik begrijp u niet.’
De messenwerper verschoof weer op zijn stoel. Zijn gezicht kleurde en zijn handen balden zich tot vuisten.
‘Dat eeuwige geflirt van dat wijf. Ik word er doodziek van. Ze heeft steeds een ander. Twee jaar geleden was het een goochelaar. Vorig jaar een acrobaat. Ze fladdert wat af. Ik denk wel eens dat ze nymfomaan is. Nu heeft ze weer met een clown aangepapt.’ De Cock vroeg verrast: ‘Een clown?’
‘Ja.’
De Cock strekte zijn wijsvinger naar de messenwerper uit. ‘Wil je daarom zo graag die dode clown zien?’
Fantinelli knikte heftig.
‘Als hij dood is ben ik voorlopig weer van een hoop ellende af.’ De Cock boog zich met een ruk naar voren.
‘Als wie dood is?’
De messenwerper antwoordde niet.
‘Als wie dood is?’ herhaalde De Cock dwingender.
Fantinelli liet zijn hoofd zakken.
‘Pierrot.’
Vledder keek zijn oude collega ontzet aan.
‘Je liet hem gaan.’ Zijn stem trilde van verbijstering en woede. ‘Je liet hem gaan.’ Hij wees met beide armen naar de deur van de recherchekamer. ‘Zomaar… de moordenaar. Loopt gewoon het bureau uit.’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Hij is de moordenaar niet.’
Vledder grinnikte ongelovig.
‘Hij had een motief… een duidelijk motief.’ Hij wuifde naar het werpmes op het bureau van De Cock. ‘En dat ding in de rug van Pierrot was zijn mes.’
De Cock schoof het wapen weer in de lade van zijn bureau. ‘Dat gaf hij toe,’ sprak hij bedaard. ‘Maar een hele set van twaalf werpmessen is vorige maand in Apeldoorn uit zijn auto gestolen. Dat heeft het personeel bij de politie ter plaatse gecontroleerd en het klopt.’
Vledder grijnsde met een scheef gezicht.
‘Wat zegt dat?’ riep hij ontdaan. ‘Die Fantinelli lijkt mij slim genoeg om eerst aangifte te doen van diefstal van zijn messen om daarna een ervan als moordwapen te gebruiken.’ De Cock zuchtte diep.
‘Hij deed het niet.’
Vledder zwaaide met zijn armen. Nog nooit was hij het zo oneens geweest met zijn leermeester.
‘Wie zegt dat?’ schreeuwde hij.
‘Mijn gevoel.’
De jonge rechercheur sloot even zijn ogen.
‘Gevoel,’ herhaalde hij dof. Het was alsof hij een vies woord uitsprak. ‘Wat is gevoel? Het gaat om bewijzen.’ Hij pakte een stoel en ging er achterstevoren op zitten. ‘Zie je dat dan niet, De Cock?’
‘Wat?’
‘Fantinelli is niet alleen slim. Hij is ook brutaal. Hij komt na de moord heel rustig naar het politiebureau en draagt het motief aan.’
‘Ja. En?’
Vledder snoof over zoveel onbegrip.
‘Wij waren er bij ons onderzoek toch wel achtergekomen dat zijn vrouw een verhouding had met Pierrot. Nu hij dat schijnbaar argeloos komt vertellen, neemt hij ons de wind uit de zeilen.’ De Cock wreef een paar maal met duim en wijsvinger in zijn ooghoeken. Het was een loom gebaar van vermoeidheid. Hij draaide zich iets om en legde vertrouwelijk zijn rechterhand op de schouder van Vledder.
‘Luister eens, Dick,’ sprak hij geduldig, ‘wat blijft er over van het motief van Fantinelli? Niets. Zijn blijkbaar nymfomane vrouw heeft in de loop der jaren een verhouding met talloze mannen gehad… verhoudingen, die de messenwerper niet zijn ontgaan. En? De acrobaat maakt op het toneel nog kwiek en gezond zijn hoogstandjes en de trapezewerker zweeft nog avond aan avond heel opgewekt door de nok van het circus.’ Vledder kneep zijn lippen op elkaar.
‘De clown is dood.’ Het klonk strak en verbeten.
De Cock schonk zijn jonge collega een moede glimlach. ‘Inderdaad,’ reageerde hij mat, ‘de clown is dood. Vermoord. Maar niet door de messenwerper… zo het lijkt… met zijn eigen mes.’ Hij stond van zijn stoel op. ‘Fantinelli houdt van zijn vrouw. Ondanks alles. Hij wil haar niet blijvend verliezen. Menig slippertje van haar heeft hij al met de mantel der liefde bedekt. En zou hij nu…’ De Cock maakte zijn zin niet af. Traag slenterde hij naar de kapstok.
Vledder liep hem na. Zijn oude mentor had hem niet geheel kunnen overtuigen.
‘Waar ga je heen?’
De Cock grijnsde.
‘Naar Smalle Lowietje… mijn droge keel dorst naar een cognackie.’
Lowietje, ter aanduiding van zijn geringe borstomvang meestal Smalle Lowietje genoemd, trok zijn levendig muizensmoeltje in een vriendelijke plooi, staakte het glazen spoelen, veegde zijn vingers langs zijn morsig vest en stak rechercheur De Cock spontaan zijn hand toe. Vledder kreeg een genadig knikje. ‘Welkom,’ kirde hij, ‘in mijn etablissement.’