‘Ga straks op tijd naar huis, drink gezellig samen met haar een wijntje en ga vroeg naar bed.’
Vledder keek naar de oude speurder op.
‘Wat doe jij?’
‘Nadenken.’
‘Waarover?
‘Wat Gerard Verbruggen mij heeft gezegd.’
Vledder trok zijn wenkbrauwen samen.
‘Die lijstenmaker?’
De Cock knikte.
‘Maria van Overloon bracht met een volgauto Hannes van der Laar naar huis en ik…’
Vledder onderbrak hem.
‘Was Hannes van der Laar ook bij de begrafenis?’ vroeg hij gespannen.
De Cock knikte opnieuw.
‘Op uitnodiging van Maria van Overloon. Ze stelde prijs op zijn aanwezigheid.’
Vledder keek hooglijk verbaasd.
‘Kent ze Hannes van der Laar?’
‘Ja.’
‘Hoe?’
‘Hannes van der Laar,’ legde De Cock geduldig uit, ‘kende Maria als het vriendinnetje van Peter Karstens. Hij heeft haar na de moord op de Noordermarkt ontmoet. Van der Laar is toen op haar toe gestapt en heeft haar gecondoleerd met het verlies van haar man. En om je volledig in te lichten… dat was kort na zijn bezoek aan Hans Rijpkema bij de Herkenningsdienst.’
Vledder keek de oude rechercheur met grote ogen aan.
‘En Hannes van der Laar heeft Maria van Overloon na dat condoleren alles verteld… over zijn waarnemingen, en de man die hij van de foto’s heeft herkend?’
‘Ja.’
Vledder greep met zijn handen naar zijn hoofd.
‘Allemachtig. Ze wist dus op dat moment al wie haar Peter had vermoord?’
‘Maar of ze ook zijn adres kende,’ antwoordde De Cock, ‘daar ben ik nog niet achter. Een blik in het telefoonboek zou haar niets hebben opgeleverd. Matthijs van Slooten had geen telefoonaansluiting.’
Vledder maakte aanstalten om uit zijn stoel op te staan.
‘Zullen we haar toch maar ophalen?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Als Maria van Overloon geen andere informatie had dan wat Hannes van der Laar haar vertelde, dan kan zij Matthijs van Slooten onmogelijk hebben vermoord.’
Vledder keek hem geschrokken aan.
‘Waarom niet?’
De Cock zuchtte diep.
‘Je vergeet één ding: Matthijs van Slooten was om halfzes al dood. Toen vond zijn vriendin, Barbara van Tollebeek, hem met kogelgaten in zijn borst. En dat was enige uren voordat wij met Hannes van der Laar naar de Herkenningsdienst reden, dus ook enige uren voordat Maria van Overloon haar informatie kreeg.’
Vledder ging weer zitten. Zijn gezicht zag grauw.
‘Jammer. Ik had even een sprankje hoop.’
14
De Cock had moeie voeten.
Het was er ineens, onaangekondigd. Het was als een donderslag bij heldere hemel. Hij leunde achterover en legde zijn voeten op een hoek van zijn bureau. Met een van pijn vertrokken gezicht bevoelde hij zijn kuiten. Het was alsof geniepige kleine duiveltjes uit pure boosaardigheid met duizend spelden in zijn kuiten prikten. Hij kende de pijn, die uit de holte van zijn voeten kwam, langs zijn hielen omhoogtrok en zich vastzette in zijn kuiten. Hij wist ook wat die pijn betekende. Telkens als een zaak slecht verliep, als zijn onderzoek dreigde te verzanden en als hij het machteloze gevoel had volkomen in het duister te tasten, gaven die helse duiveltjes acte de présence. Vledder keek hem bezorgd aan.
‘Is het weer zover?’
De Cock knikte en sloot zijn ogen. Enkele minuten bleef hij zo zitten, bewegingloos en geconcentreerd. Zijn markante gezicht leek een stalen masker. Om de pijn te verdrijven zette hij zijn tanden in zijn onderlip.
‘Het gaat wel weer over,’ sprak hij mat. ‘De pijn is nog wel te verdragen, maar de wetenschap dat wij na vier moorden en dagen van intensief speuren nog geen stap verder zijn gekomen met ons onderzoek, bezorgt mij een angstig voorgevoel.’
Vledder keek zijn oudere collega met een blik vol ongeloof aan.
‘Jij denkt dat wij er niet uitkomen en dat wij de dader nooit zullen vatten?’
‘Dat kan toch?’ reageerde De Cock kalm. ‘Hoeveel moorden blijven niet onopgelost?’
Vledder schudde resoluut zijn hoofd.
‘Niet bij ons,’ sprak hij ferm. ‘Wij zijn er samen nog altijd uitgekomen.’
Op het gezicht van De Cock brak een glimlach door.
‘Misschien is het bijgeloof.’
‘Wat?’
‘Dat mijn moeie voeten iets met de stand van ons onderzoek te maken hebben.’
Vledder lachte bevrijd.
‘Vast.’
De Cock streek nog eens over zijn kuiten.
‘Hoe laat moet jij op Westgaarde zijn?’
Vledder trok een verveeld gezicht.
‘Dokter Rusteloos, onze grote kleine patholoog-anatoom, verwacht mij om twee uur, sectie op het lijk van Justus van Rijsbergen.’ Hij blikte steels naar De Cock. ‘Voorlopig het laatste slachtoffer?’
De oude rechercheur reageerde niet. Hij tilde omzichtig zijn benen van zijn bureau. De pijn in zijn kuiten trok langzaam weg. Hij wees naar Vledder.
‘Rij op weg naar Westgaarde eerst even naar het atelier van Peter Karstens en zet mij daarna bij het hoofdbureau af. Ik leen daar wel een wagen.’
Vledder keek hem verwonderd aan.
‘Waar wil je heen?’
‘Naar Blaricum. Ik ga Paul van Eldersloo zijn schilderij brengen. De Renoir die hij bij Peter Karstens had besteld. Ik heb vanmorgen naar het veilinghuis Brilliance of Art aan de Lijnbaansgracht gebeld. Ik kreeg Jan van Oldehove aan de lijn. Hij vertelde mij dat hij sinds de dood van Alfred van der Broek en Justus van Rijsbergen de feitelijke leiding over het veilinghuis op zich heeft gekregen. Directeur Van Eldersloo is, volgens zijn mededeling, al meer dan een week niet op zijn kantoor verschenen. De directeur heeft zich ziek gemeld. Volgens zijn arts is het niet te verwachten dat hij spoedig in het bedrijf terug zal keren.’
Vledder grijnsde.
‘Je gaat op ziekenbezoek?’
De Cock plooide zijn lippen in een tuitje.
‘Zo zou je het kunnen noemen. Ik zal hem beterschap wensen en hem vragen hoe hij dacht zijn bedrijf voort te zetten nu hem twee prominente medewerkers zijn ontvallen.’
Vledder snoof misprijzend.
‘Dat is alles?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Ik zal hem, in ruil voor de prompte levering van zijn Renoir, vragen om zijn medewerking bij de ontmaskering van de moordenaar.’
‘Hoe?’
‘Door als lokaas te dienen.’
De Cock voelde zich nerveus en tot het uiterste gespannen. Het kogelvrije vest dat hij droeg, knelde hem. Hij droeg zo’n vest niet graag.
In zijn ontmaskeringsplan, zo besefte hij, zaten tal van risico’s. Gezien de gezondheidstoestand van Paul van Eldersloo, die zijn woning liever niet wilde verlaten, had hij als locatie uiteindelijk toch de kapitale villa van de directeur aan de Blaricumse Schapendrift gekozen. Het huis was omringd door een omvangrijke tuin met veel rododendrons. Die struiken omzoomden ook de beide zijden van de brede oprijlaan.
De Cock had zich weer van de hulp verzekerd van zijn twee trouwe vrienden en collega-rechercheurs Appie Keizer en Fred Prins. Vooral Fred Prins, wist hij, was een prima schutter. Hij had beiden uitgerust met van het hoofdbureau geleende professionele handscanners en hen tevens gedwongen om kogelvrije vesten te dragen. Ook Vledder droeg zo’n vest. De moeilijkheid was de beveiliging van Paul van Eldersloo. Hij droeg wel een kogelvrij vest, maar voor alle zekerheid had De Cock onder dat vest nog een zware stalen plaat laten aanbrengen. De man kon zich amper nog bewegen. Uitgaande van de recente moorden was de oude rechercheur ervan overtuigd dat de dader gewoon aan de villadeur zou aanbellen in de overtuiging direct na het bellen toegelaten te worden. Dat was tevens de zwakke schakel. Paul van Eldersloo woonde alleen in het grote huis. Hij zou dus zelf de deur voor de moordenaar moeten openen. Volgens de modus operandi van de dader vuurde die drie kogels snel achter elkaar, gericht op het hart van het slachtoffer. De vraag die De Cock kwelde, was: wat zou de dader doen op het moment dat hij of zij besefte dat de kogels geen doel hadden getroffen? Hoe lang duurde de verbijstering van de dader voordat hij of zij tot verdere actie overging? En was dat tijdsbestek groot genoeg voor hem en Vledder om in te grijpen?