Na ampele overwegingen besloot De Cock om zijn oorspronkelijke plan te wijzigen en Paul van Eldersloo op het bellen niet te laten reageren.
Hij gaf Appie Keizer en Fred Prins de opdracht om de persoon die op het afgesproken tijdstip aan de deur verscheen, onmiddellijk te arresteren. De bewijsvoering werd dan wat moeilijker, maar hij wilde het leven van Paul van Eldersloo niet in gevaar brengen.
De oude rechercheur blikte op zijn horloge. Het was vijf minuten voor tien. Het moest nu gauw gebeuren. De afspraak was om tien uur.
De minuten vergleden langzaam. Het leek soms of de tijd even stilstond. Toen de grote staande klok in de hal van de villa tien uur sloeg, wachtten De Cock en Vledder gespannen op het rinkelen van de bel. Dat gebeurde niet.
Er werd helemaal niet gebeld en om elf uur blies De Cock de operatie af.
Toen De Cock de volgende morgen, gewoontegetrouw, een halfuur te laat de grote recherchekamer binnenstapte, trof hij Vledder achter zijn computer. Zijn rappe vingers dansten over de toetsen.
De Cock liet zich in de stoel achter zijn bureau zakken. Vledder ging nog even door. Daarna liet hij zijn vingers rusten en keek op.
‘Je was na afl oop niet te genieten. Een gezicht van oude lappen. Daarom heb ik maar niets gevraagd. Wat ging er gisteravond fout?’
De Cock trok zijn schouders op.
‘Geen fl auw idee,’ verzuchtte hij. ‘Ik heb deze truc al een paar maal toegepast… steeds met succes.’
‘Welke truc? Zover ik je ken is jouw trukendoos onuitputtelijk.’
De Cock ademde diep.
‘Ik had Paul van Eldersloo een brief laten schrijven waarin hij openbaarde dat hij wist waarom Van der Broek en Van Rijsbergen waren vermoord. Hij eiste het geld terug dat aan Peter Karstens was verstrekt voor de reeks schilderijen die de kunstschilder door zijn dood niet kon leveren. Wanneer ze dat niet deed zou hij zijn wetenschap aan mij, rechercheur De Cock, doorspelen.’
Vledder schoot met een ruk naar voren.
‘Dat heb ik toch goed gehoord… je zei “ze”… wanneer “ze” het niet deed? Wie is “ze”?’
De Cock antwoordde niet direct. Hij gleed met de pink van zijn linkerhand over de rug van zijn neus. Het was een gebaar om tijdwinst.
Vledder drong aan.
‘Wie is “ze”?’
De Cock liet zijn hoofd zakken.
‘Maria… Maria van Overloon.’
‘Jij denkt dat zij die moorden heeft gepleegd?’
‘Ja.’
Vledder grinnikte vreugdeloos.
‘Waarom arresteren wij haar niet?’
De Cock zuchtte opnieuw.
‘Als Maria van Overloon stug blijft ontkennen, hebben we niets. Als ze gisteravond was verschenen op basis van de brief die ik Paul van Eldersloo had gedicteerd… met moordplannen in haar hoofd… een geladen revolver in haar tasje…’
De oude rechercheur maakte zijn zin niet af. Er werd luid op de deur van de grote recherchekamer geklopt en Vledder riep:
‘Binnen!’
Het klonk onvriendelijk.
Met een in wit linnen gewikkeld schilderij onder zijn arm geklemd kwam een man met grijs haar de grote recherchekamer in. Hij stapte op De Cock toe en overhandigde hem het schilderij.
‘Ik hoop dat mijn werk u bevalt,’ sprak hij vriendelijk. De Cock nam het linnen weg en straalde.
‘Prachtig,’ riep hij, ‘prachtig! Een schitterende klassieke lijst… een sieraad voor mijn huiskamer.’
Gerard Verbruggen glimlachte. Hij wees naar de stoel naast het bureau van De Cock.
‘Mag ik daar even gaan zitten?’
De Cock knikte nadrukkelijk. Hij legde het schilderij met een liefdevol gebaar voor zich op zijn bureau en nam zelf ook plaats.
Gerard Verbruggen boog zich iets naar voren.
‘Ik kom ook mijn belofte na,’ sprak hij plechtig. De Cock trok zijn wenkbrauwen samen.
‘Belofte?’
Gerard Verbruggen knikte.
‘Het zichtbaar maken van de raadselen die u kwellen.’
15
De Cock had Appie Keizer en Fred Prins bij hem thuis uitgenodigd voor het bijwonen van het ‘slotakkoord’, zoals hij dat noemde. De oude rechercheur was van mening dat zijn mislukte actie in Blaricum wel enige uitleg verdiende. Fred Prins en Appie Keizer hadden onmiddellijk, dezelfde avond reeds, te kennen gegeven dat ze wel eens wilden weten voor wat voor een affaire zij waren ingeschakeld en waarom ze naar Blaricum waren gereisd.
De oude rechercheur was op dat moment echter zo teleurgesteld over het falen van zijn missie, dat hij niet tot een uitleg had kunnen komen. Terwijl Appie Keizer in kleurrijke bewoordingen aan mevrouw De Cock en Fred Prins verhaalde hoe hij op het Stationsplein en in de binnenstad van Amsterdam vele Zuid-Amerikaanse zakkenrollers had verschalkt, dreunde in de gang de ding-dong nog even na.
De Cock liep naar de voordeur. Op de stoep stonden Dick Vledder en zijn vriendin, de mooie Adelheid van Buuren. De jonge rechercheur glimlachte.
‘Ik heb haar maar meegenomen. Adelheid wilde alles weten over de vreemde zaak waarin wij na de moord op Peter Karstens verzeild waren geraakt.’
Adelheid knikte instemmend.
‘Ik heb Dick nog nooit zo nerveus gezien als de laatste tijd, zo weifelend en gespannen. Die aanhoudende moorden zaten hem dwars. Hij was echt bang dat jullie het dit keer niet zouden klaren.’
De Cock schonk haar een trieste glimlach.
‘Naar mijn mening hebben we het ook niet geklaard.’
Hij stapte opzij en liet het tweetal binnen.
Vledder keek hem tijdens het voorbijgaan even aan.
‘Zijn de anderen er al?’
De Cock deed de voordeur achter hen dicht.
‘Ze vertellen mijn vrouw mooie verhalen over hun successen als rechercheur.’
Vledder gniffelde.
‘Ik ken dat. Zet twee rechercheurs bij elkaar en je hebt stof voor een roman.’
De Cock ging hen voor naar de gezellige woonkamer. Vledder toverde van achter zijn rug een prachtig boeket rode rozen tevoorschijn.
Hij wees naar Adelheid.
‘Die traditie zetten wij samen voort.’
Met kreten van verrukking nam mevrouw De Cock de rozen in ontvangst. Ze gebaarde naar twee diepe lederen fauteuils.
‘Ga zitten. Het wachten was op jullie.’
De Cock pakte een fl es fi jne cognac Napoleon, die hij voor speciale gelegenheden bewaarde, en vulde de bodem van diepbolle glazen. Hij reikte die zijn gasten aan.
‘Een toast,’ sprak hij vrolijk lachend, ‘op de volharding en de moed om een zaak nooit op te geven.’ Zijn gezicht versomberde. ‘Ik had ook willen toasten op mijn vermoorde vriend Peter Karstens. Mijn vriendschap voor hem is gebleven, over de dood heen, maar hij heeft mij op een verschrikkelijke manier in de luren gelegd. Mij volkomen om de tuin geleid.
Ik kende zijn opvattingen. Ik wist dat hij geen enkel begrip, geen geloof had in onze Nederlandse rechtspleging. Hij miste daarin de begrippen genoegdoening en gerechtigheid. Die wetenschap had mij waakzamer moeten maken. Waakzamer dan ik was.’
Fred Prins boog zich iets voorover.
‘Wat deden wij in Blaricum?’
De Cock glimlachte.
‘Niets. De vrouw die ik verwachtte om de heer Van Eldersloo te doden, kwam niet. Gisteravond begreep ik daar niets van. Ik weet nu waarom ze niet verscheen.’
De oude rechercheur kwam uit zijn fauteuil overeind, liep naar een wand van zijn kamer en tilde van een haak een fraaie Monet in een kapitale lijst. Hij liep ermee terug naar zijn fauteuil, ging zitten en zette het schilderij op zijn knieën met de achterkant van het schilderij naar de anderen toe.