De Cock keek omhoog naar Vledder, die zijn bewegingen gadesloeg.
‘Is de meute al gewaarschuwd?’
‘Dat heeft de wachtcommandant al gedaan,’ zei Vledder.
De Cock wees naar de dode hond.
‘Ik wil dat tezamen met Peter Karstens straks ook die hond naar Westgaarde wordt gebracht.’
‘Waarom?’
‘Dan kan dokter Rusteloos morgen gelijk sectie op het dier verrichten.’
Vledder keek zijn oude leermeester verwonderd aan.
‘Op die hond?’
De Cock knikte.
‘Er kleeft bloed aan zijn gebit. Ik wil weten of dat bloed van de hond zelf is of dat hij in zijn poging om zijn baas te verdedigen de moordenaar heeft gebeten. In dat geval moet het dna-patroon van het bloed worden vastgesteld.’
Vledder trok een bedenkelijk gezicht.
‘Doet dokter Rusteloos dat? Sectie op een hond?’
De Cock kwam overeind en ging voor Vledder staan.
‘Ik heb in een grijs verleden eens een moord opgelost nadat de patholoog-anatoom in de strot van een hond twee afgebeten vingers vond. Ik hoefde toen alleen maar naar een man met twee afgekloven vingers te zoeken.’
‘En vond je die?’
‘Ja.’
Vledder keek hem scherp onderzoekend aan.
‘Je hebt gehuild?’
In zijn stem klonk verwondering.
Met de rug van zijn rechterhand veegde De Cock de laatste tranen uit zijn ogen.
‘Dat is voor het eerst… tijdens mijn werk als rechercheur.’ Hij zweeg even. ‘En ik schaam mij er niet voor.’
Vledder draaide zich om en wees naar het lichaam van Peter Karstens.
‘Jij hield van die man,’ stelde hij vast.
De Cock maakte een schouderbeweging.
‘Houden-van is zo’n beladen begrip. Die man had mijn sympathie… mijn genegenheid. Ik heb me dikwijls afgevraagd waarom ik die gevoelens had. Was het zijn kunstenaarschap, zijn uitstraling, zijn voorkomen, zijn onbekommerde stijl van leven? Ik weet het niet. Ik werd door die man gefascineerd. Hij handelde en dacht volkomen in tegenstelling tot mijn opvattingen en tot mijn gedrag. In feite was Peter Karstens volkomen mijn tegenpool. Ik zou die man vanuit mijn functie als gezagsdrager met argwaan hebben moeten bezien.’
Om zijn mond gleed een droeve glimlach.
‘Dat is mij nooit geheel gelukt.’
Hij trok zijn rug recht en zuchtte diep.
‘Laten we gewoon aan het werk gaan. Vraag aan de dienders of ze op straat patroonhulzen hebben gevonden en bekijk eens of de woning van Peter Karstens slotvast is afgesloten. Of er wellicht sporen van braak aanwezig zijn. Of er mogelijk iets uit zijn atelier is verdwenen.’
‘Dat doe ik straks,’ zei Vledder, ‘maar ik geloof niet dat het iets oplevert. Ik vermoed dat Peter Karstens onmiddellijk nadat hij met zijn hond naar buiten kwam is neergeschoten en dat de dader daarna is gevlucht.’
‘Achtervolgd door een woedende leonberger… die hij neerschoot om aan achtervolging te ontkomen,’ sprak De Cock verbeten.
‘Zo zal het zijn gegaan.’
De Cock zwaaide om zich heen.
‘We moeten morgen maar eens een buurtonderzoek instellen. Misschien heeft iemand de vluchtende man gezien.’
‘Man?’
De Cock trok zijn schouders op.
‘Misschien was het wel een vrouw. Ik heb geen idee. Peter Karstens weigerde mij te zeggen uit welke hoek de dreiging kwam.’
Ze liepen van de dode hond terug naar de plek waar het slachtoffer lag. Vledder wees naar het atelier.
‘Misschien heeft hij binnen iets aan het papier toevertrouwd… een paar aantekeningen… een naam.’
De Cock trok een bedenkelijk gezicht.
‘Dan had hij mij ook een gesloten envelop kunnen geven, die ik gesloten moest houden en alleen mocht openen als er iets met hem gebeurde.’
Vledder maakte een hoofdbeweging in de richting van het slachtoffer.
‘Misschien vertrouwde hij jou toch niet helemaal.’
‘Mogelijk.’
Vledder grijnsde.
‘In ieder geval heeft jouw goede vriend ons wel met een bijna onoplosbaar probleem opgezadeld.’
Bram van Wielingen liep met zijn aluminium koffertje in de hand op De Cock toe. Hij tikte demonstratief op het glas van zijn polshorloge.
‘Ik lag al in bed,’ sprak hij kribbig.
De Cock schonk hem een beminnelijke glimlach.
‘Maar dan was je,’ sprak hij liefjes, ‘vast nog niet ingeslapen. Anders kon je hier niet zo snel zijn.’
De politiefotograaf reageerde daar niet op.
‘Weet je al wie het is?’
De Cock bukte zich en trok het dekzeil weg.
Van Wielingen verbleekte.
‘Peter Karstens.’
De Cock keek hem schuins aan.
‘Ken je hem?’
‘Hij heeft eens een prachtig portret geschilderd van mijn oudste dochter. Sindsdien heb ik al mijn kinderen door hem laten vereeuwigen.’
Er klonk bewondering in de stem van de fotograaf.
De Cock wees.
‘Verderop ligt een leonberger… zijn hond. Ze zijn allebei koelbloedig neergeknald.’
‘Dader?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Geen dader en voorzover ik weet ook geen getuigen. Ik vermoed dat iemand hier in de omgeving schoten heeft gehoord en daarna de politie heeft gebeld.’
Van Wielingen boog zich over het slachtoffer.
‘Een snelle dood. Hij is door meerdere kogels geraakt. Op zijn borst ligt een hele plas bloed.’ De fotograaf zette zijn aluminium koffertje op de straat, nam daaruit zijn Hasselblad en keek omhoog naar De Cock. ‘Wat wil je van me? Heb je nog bijzondere wensen?’
De oude rechercheur gebaarde om zich heen.
‘Een overzicht van de omgeving, plaatjes van het slachtoffer en van de hond. Veel meer heb ik niet nodig.’
‘Je hebt je plaatjes morgen op je bureau.’
De Cock draaide zich om. Vanachter een ambulancewagen met zwaailicht ontwaarde hij dokter Den Koninghe. In zijn kielzog verschenen twee geüniformeerde broeders van de Geneeskundige Dienst met hun onafscheidelijke brancard.
De grijze speurder liep op de oude lijkschouwer toe en begroette hem hartelijk. De Cock had een zwak voor de excentrieke dokter met zijn ouderwetse grijze slobkousen onder een deftige streepjesbroek, zijn stemmig zwarte jacquet en zijn verfomfaaide groen uitgeslagen garibaldihoed.
‘Hoe maakt u het?’ vroeg hij uitbundig.
Dokter Den Koninghe zwaaide.
‘Best. Sinds ik allopurinol heb ontdekt, heb ik geen last meer van mijn jicht.’
De Cock duwde Bram van Wielingen, die net in het dode gelaat van Peter Karstens had gefl itst, iets opzij en wees naar het slachtoffer.
‘Het lijkt op een liquidatie in het criminele circuit. Maar daarover heb ik toch mijn twijfels.’
De dokter nam zijn hoed af en liet die naast het slachtoffer op de straat vallen. Daarna trok hij de pijpen van zijn streepjesbroek iets omhoog en knielde bij de dode neer.
Al na luttele seconden pakte hij zijn hoed van de straat, schoof die op zijn hoofd en kwam weer overeind.
Zijn oude knieën kraakten.
Met precieze bewegingen nam hij zijn bril af, pakte zijn witzijden pochet uit het borstzakje van zijn jacquet en poetste de glazen. De Cock kende de bewegingen. Het was een reeks gebaren om tijdwinst.
‘Hij is dood,’ sprak de dokter laconiek.
De oude rechercheur knikte met een strak gezicht.
‘Dat begreep ik,’ reageerde hij simpel.
Dokter Den Koninghe keek naar de dode.