Vledder startte de Golf en reed van de steiger weg. Hij blikte opzij en trok denkrimpels in zijn voorhoofd.
‘Heb jij in het verleden bij jouw onderzoeken wel eens gebruik gemaakt van dna?’
De Cock schudde zijn hoofd. Om zijn lippen gleed een besmuikte glimlach.
‘Die mogelijkheid was er nog niet. Wij hadden voor de identifi catie alleen de vingerafdruk… meer niet.’ De grijze speurde plukte aan het puntje van zijn neus. ‘Als we in het verleden dna hadden gekend, dan had ik meer moorden opgelost dan nu.’
Vledder keek hem plagend aan.
‘Hoeveel heb je er noodgedwongen laten liggen… niet opgelost?’
De Cock schoof zijn onderlip naar voren.
‘Dat is,’ sprak hij aarzelend, ‘voor een oude rechercheur een pijnlijke vraag. In twee gevallen heb ik destijds de daders heel dicht kunnen benaderen, maar uiteindelijk heb ik geen sluitende bewijsvoering kunnen leveren.’
‘Foutjes gemaakt?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Het lag niet aan mij. Ik had destijds niet meer mogelijkheden. Met gevonden haren, speeksel, bloed en sperma kon men toen nog niet veel. De forensische geneeskunde heeft pas later een grote vlucht genomen.’
‘Jammer.’
De Cock knikte traag.
‘Die beide oude moordzaken zijn allang verjaard en de daders die ik op het oog had, hebben inmiddels terechtgestaan voor een Rechter die bij Zijn oordeel geen bewijsvoering nodig heeft.’
Vledder fronste zijn wenkbrauwen.
‘Ze zijn dood, bedoel je?’
De Cock spreidde zijn handen.
‘Ze stierven kort na elkaar.’
Vledder glimlachte.
‘Niet meer geschikt voor een cold case-project.[4]’
De Cock stapte op het Stationsplein uit de tram en kuierde op zijn gemak in de richting van de Noordermarkt. Het begon weer te regenen. De oude rechercheur trok de kraag van zijn regenjas omhoog en schoof zijn vilten hoedje iets naar voren. Ineens kwam het beeld in zijn herinnering terug van het moment dat hij gisteravond met het schilderij onder zijn rechterarm geklemd het atelier van Peter Karstens verliet… een stille en verlaten Noordermarkt op. Hij twijfelde. Of was de plek niet verlaten… was daar ergens de moordenaar, wachtend op zijn prooi? Had hij de man of vrouw wel gezien, maar niet opgemerkt? De grijze speurder besefte dat zijn waarneming op dat moment mogelijk was vertroebeld door de emotie, het gevoel van opwinding door het plotselinge geschenk van zijn vriend. Hij zuchtte diep en verdreef de sombere gedachten naar de rommelige zolderkamer van zijn herinnering.
Op de Noordermarkt bleef De Cock voor de deur van het atelier van Peter Karstens even staan en blikte om zich heen. De regen had op de straat de bloedplekken van de avond tevoren wat verwaterd. Maar ze waren nog duidelijk herkenbaar. Hij deed een paar passen achteruit en keek omhoog naar de ramen die uitzicht boden op de Noordermarkt.
Ineens voelde De Cock een sterk verlangen in zich opborrelen om overal aan te bellen… te vragen om inlichtingen. Na een kort innerlijk gevecht bedwong hij dat verlangen en besloot die taak later op te dragen aan Vledder. Mogelijk met assistentie van Appie Keizer en Fred Prins bood dat meer succes. Met onvaste hand opende hij de deur van het atelier en ging naar binnen. Na enig zoeken vond hij de schakelaar van het licht. Felle lampen brachten de kleuren van de schilderijen op de vele ezels tot leven. Peter Karstens had de gewoonte om aan meerdere schilderijen tegelijk te werken. De Cock herkende de warme kleuren en de brede schildertrant van Auguste Renoir… zijn favoriete kleurengamma tussen roze en rood. Hij ontdekte ook een Chagall in wording. Hij herkende diens ‘double portrait au verve de vin’.
Na een tijdje rondneuzen in het atelier liep hij naar het einde van het vertrek. Via de wenteltrap bereikte hij de smalle gang en zocht met hulp van zijn zaklantaarn de deur naar de hem vertrouwde intieme ruimte met de lage zoldering. De kaarsen op de tafel waren uitgebrand. Naast een bijna lege fl es stond een halfgevuld glas rode wijn. De Cock bescheen het etiket op de fl es. ‘Château Camansac,’mompelde hij in zichzelf,
‘van een gezegend wijnjaar.’
Het ovale licht van zijn zaklantaarn danste door het vertrek. Toen hij de schakelaar van het licht had gevonden, bleef hij plotseling staan. Zijn scherpe gehoor had het geluid van schuivende voetstappen waargenomen. Het kwam van boven. Hij liep terug naar de smalle gang en trok zich langs de trap behoedzaam naar boven.
Midden in het atelier, met zijn rug naar hem toe, stond een breedgeschouderde man. De Cock schatte hem op achter in de veertig. Hij droeg een groene trenchcoat met schouderfl appen waar de regen vanaf drupte.
De Cock wachtte tot hij de vloer van het atelier had bereikt. Voorzichtig, op de toppen van zijn tenen, sloop hij dichterbij en tikte de man op zijn schouder.
Als door de bliksem getroffen draaide de man zich om. Zijn onderlip trilde en in zijn blauwe ogen glansden schrik en verbazing.
‘Wie… eh, wie bent u?’
De oude rechercheur toonde zijn beminnelijkste glimlach.
‘Rechercheur De Cock, met… eh, met ceeooceekaa. Ik ben verbonden aan het politiebureau in de Warmoesstraat. En wie bent u?’
De man aarzelde even.
‘Van Eldersloo… Paul van Eldersloo.’
‘En wat komt u hier doen?’
‘Mijn schilderij ophalen.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Uw schilderij?’
Paul van Eldersloo knikte.
‘Ik heb een afspraak met de schilder hier… met Peter Karstens.’
De Cock keek de man schuins aan.
‘Al lang van tevoren gepland?’
De man knikte opnieuw.
‘Een paar maanden. Hij zou voor mij een Renoir schilderen. Vanmiddag zou ik dat doek komen afhalen.’ Hij wees naar een ezel met een schilderij in warme roze tot rode kleuren erop. ‘Dat doek. Dat is mijn Renoir, mijn eigendom. Ik heb Peter Karstens onmiddellijk bij het doen van mijn opdracht betaald.’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Dat doek blijft hier. Er gaat hier niets de deur uit.’ De oude rechercheur gebaarde om zich heen. ‘Al deze werken zijn door mij in beslag genomen en worden ter beschikking van de justitie gesteld.’
Van Eldersloo wond zich zichtbaar op.
‘Dat is onzin, pure onzin. Waar is die vent. Waar is Peter Karstens?’
De Cock keek de man strak aan.
‘In de hemel… hoop ik. Gisteravond schoot een of andere idioot zijn revolver op hem leeg.’
5
De jonge Vledder kwam loom en met hangende schouders de grote recherchekamer binnen. Hij slofte naar zijn bureau en liet zich puffend in zijn stoel zakken.
De Cock keek hem schattend aan.
‘Wat heb je?’ vroeg hij spottend. ‘Je laatste oortje versnoept?’
Vledder zuchtte diep.
‘Het is geen doen meer in de stad,’ bromde hij. ‘Ik ben bijna vijf kwartier onderweg geweest om van Westgaarde naar de steiger achter ons bureau te komen. Het verkeer loopt overal, waar dan ook, voortdurend vast. Je kunt geen kant meer op. Er zijn ook geen sluipweggetjes meer.’
‘Nog even en Amsterdam sterft aan een hartinfarct. Alle aderen slibben dicht,’ gaf De Cock toe.
‘Absoluut.’
‘Hoe was de sectie?’
Vledder trok zijn schouders iets op.
‘Dokter Rusteloos mopperde dit keer niet. Hij was echt op dreef. Vier kogels heeft hij uit het lichaam van Peter Karstens gepeuterd. Een van die kogels had zijn hart doorboord. Hij stierf aan inwendige bloedingen.’
‘En de hond?’
‘Twee kogels in zijn lijf. Ook bij het dier inwendige bloedingen. Volgens dokter Rusteloos heeft de hond niet geleden. De dood kwam snel.’
‘Gelukkig. En waar zijn de kogels?’
Vledder maakte een weids gebaar.
‘Zijn via de motordienst al onderweg naar het Gerechtelijk laboratorium in Rijswijk.’
4
Oude, nog niet verjaarde moordzaken worden aan de hand van moderne dnatechnieken vaak met succes opnieuw onder de loep genomen.