Выбрать главу

Albert Cornelis Baantjer

De Cock en de dood van een profeet

1

Het was een prachtige zomeravond in augustus. De zon was roodgloeiend achter oude geveltjes weggezakt. Een zacht verkoelend windje had de hitte van de dag verjaagd. Maar de warmte kleefde nog aan het asfalt van de vele nauwe straatjes in de Amsterdamse binnenstad.

Met zijn handen diep in de steekzakken van zijn onafscheidelijke regenjas gestoken, schuifelde rechercheur De Cock van het roemruchte politiebureau aan de Warmoesstraat, te midden van een groepje Engelse toeristen door de Lange Niezel.

Voor zover zijn kennis van de Engelse taal reikte, genoot hij van hun onderlinge conversatie. Come and see the Red Light District of Amsterdam. Een toeristische attractie van internationale faam.

Zo nu en dan ontstond in het groepje om hem heen enige opschudding en klonken schrille kreetjes uit de zuinige, met rimpels omkranste monden van enige bedaagde ladies, die in de etalages van de vele seksshops realistisch gekleurde kunstpenissen in allerlei fatsoenen ontwaarden en daarop zichtbaar geschokt reageerden.

De Cock glimlachte. Zijn werk in de oude binnenstad van Amsterdam voerde hem dagelijks langs de etalages van de seksshops. Het verwonderde hem allang niet meer dat de seksindustrie het zinvol vond om mannelijke geslachtsorganen van de meest uitbundige proporties te produceren.

Nog steeds te midden van het groepje Engelse toeristen, slenterde hij vanaf de Lange Niezel rechts naar de Voorburgwal. Een lange statige Engelsman met lederen elleboogstukjes aan zijn Harris-tweed colbert, blikte verwonderd om zich heen en sprak met een Oxford-accent van window shopping. Het woord werd door zijn medetoeristen giechelend begroet.

Het was druk op de Wallen. Het leek alsof het leger van nieuwsgierigen en behoeftigen jaarlijks groeide. Vooral in de lange zomeravonden trokken de veelal jonge en schaars geklede hoertjes in hun barmhartige roze belichting veel belangstelling.

Hoewel de puriteinse ziel van De Cock sluimerend nog steeds de nodige moeite had om het fenomeen van de hoererij te aanvaarden, was de grijze speurder in de loop der jaren volkomen vertrouwd geraakt met het bestaan van de prostitutie op de Wallen.

Seksualiteit, zo was zijn stellige overtuiging, berustte voor zeker negentig procent op illusie… fantasie. Maar met die tien procent realiteit diende men toch terdege rekening te houden. Deze vormde vaak een bron van emotie, agressie, moord.

De Cock keek opzij naar Vledder. De jonge rechercheur sjokte lusteloos naast hem voort. Om zijn mond lag een norse trek. Het opgewonden gekeuvel van de Engelse toeristen om hem heen scheen hem niet te amuseren.

Hij zwaaide wat onbeheerst voor zich uit. ‘Moet het nu echt?’ vroeg hij vinnig.

‘Wat?’

‘Het bijwonen van die samenkomst. Ik stap liever naar Smalle Lowietje.’

De Cock maakte een schouderbeweging.

‘Ik wil wel eens weten wie er op zo’n samenkomst komen. Volgens mijn informaties mag de profeet zich in een brede belangstelling verheugen. Hij trekt ook veel jonge mensen aan: heroïnehoertjes, jonge mannen… vooral die met een strafblad.’

Vledder grinnikte vreugdeloos.

‘Noemt hij zich zo… de profeet?’

In zijn stem trilde ongeloof.

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Zijn volgelingen… als men die zo mag noemen… hebben hem die naam gegeven. Ze zien in hem een soort oudtestamentische ziener, die voortdurend waarschuwt voor de gevaren die onze huidige samenleving bedreigen… een man ook, die volgens hen nieuwe impulsen aan het geloof in Christus geeft.’

Vledder grijnsde.

‘Een pro-feet,’ sprak hij minachtend. ‘Een profeet, die brood eet… een charlatan… een…’

De Cock onderbrak hem.

‘Waarom zo cynisch,’ reageerde hij ongewoon fel. ‘Laten we eerst eens horen wat de goede man te zeggen heeft… kijken welke figuren zijn samenkomsten bezoeken. Misschien is hij inderdaad een profeet… een man die door Gods inspiratie spreekt en handelt.’

Vledder snoof.

‘Zijn die er nog… in onze tijd… mensen die door God worden geïnspireerd?’

De Cock negeerde de vraag.

‘Volgens mijn informatie,’ sprak hij geduldig, ‘is de profeet een bijzonder minzaam mens… uiterst beleefd, voorkomend, vriendelijk, intelligent. Hij heeft in de oude Hanzestad Kampen aan de Theologische Hogeschool gestudeerd.’

‘Behoort hij tot een bepaald kerkgenootschap?’

De Cock maakte een afwerend gebaartje.

‘Dat weet ik niet. Het zaaltje aan de Achterburgwal, waar hij zijn samenkomsten houdt, huurt hij op zijn eigen naam: Sjoerd van Obergum.’

‘Zo heet hij… Sjoerd van Obergum?’

‘Dat neem ik aan.’

‘Heb je hem nagetrokken?’

‘In onze politieadministratie?’

Vledder snoof.

‘Waar anders?’

De Cock knikte.

‘Ik heb niets ten nadele van hem kunnen vinden. In onze eigen administratie komt hij niet voor. Volgens inlichtingen uit het Bevolkingsregister bewoont hij een soort appartement bij de gebouwen van het voormalige Binnengasthuis aan de Grimburgwal.’

Vledder liet zijn hoofd iets hangen en sjokte zwijgend naast hem voort. Na enige tijd blikte hij opzij.

‘Hoe lang opereert die profeet al in ons district?’

‘Enige maanden.’

‘Waarom heb je nu pas belangstelling voor hem?’

De Cock trok zijn schouders op.

‘Ik was niet van zijn bestaan op de hoogte. Maar vanmorgen verhoorde ik Evert van Berge voor een oude inbraak op de Herengracht. Tot mijn verwondering maakte hij geen problemen. Hij bekende direct.’

Vledder lachte.

‘Niets voor Evert.’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Hij was altijd erg recalcitrant. Toen ik zijn verklaring op papier had staan, maakte ik nog een babbeltje met Evert. Hij zei dat het tegenwoordig heel goed met hem ging en dat het beslist de laatste keer was dat ik hem op het politiebureau zou zien. En toen vertelde hij enthousiaste verhalen over de profeet, die in een zaaltje op de Achterburgwal boeiende voordrachten hield. De heilzame woorden van de profeet hadden hem doen besluiten om voortaan voor het smalle pad der deugd te kiezen.’

Vledder gniffelde.

‘Zo lang zal mijn armoede duren.’

De Cock spreidde zijn beide handen.

‘Evert van Berge maakte op mij de indruk een gelukkig mens te zijn… gelukkiger dan ik hem ooit heb gekend.’

‘Hoe oud is hij?’

‘Wie?’

‘De profeet.’

‘Negenentwintig jaar.’

Vledder reageerde verrast.

‘Negenentwintig,’ herhaalde hij.

De Cock knikte.

‘Volgens het Bevolkingsregister.’

Op het gezicht van Vledder kwam een grijns.

‘Jong… voor een profeet.’

De Cock wreef over zijn kin.

‘Christus was drieëndertig jaar toen hij werd gekruisigd.’

Het zaaltje aan de Achterburgwal bleek de vroegere gelagkamer van een logement, dat sinds de dood van Tante Marie, de oude logementhoudster, in verval was geraakt en na een slecht beheer was gesloten.

De Cock had de oude logementhoudster goed gekend. Tante Marie was een zachtaardige vrouw, die onder het mom van onverschilligheid naastenliefde in de praktijk bedreef.

Menige moede zwerver had zij gratis logies verstrekt en een warme kop koffie met veel melk en suiker.

De gelagkamer was niet veel veranderd. Alleen de tapkast, waarachter Tante Marie vroeger naast de koffieketel troonde, was verdwenen en had plaatsgemaakt voor een katheder, waarop een grote bijbel lag. In het midden was een smal looppad met aan weerszijden bruingeschilderde houten banken zonder leuning.

De Cock schuifelde met Vledder in zijn kielzog naar achteren en zocht zich een plekje tussen de beide geblindeerde ramen. Vandaar had hij een goed overzicht.