‘Dat verschaft haar geen alibi… geen alibi voor de moord op Sjoerd van Obergum. Belinda van de Bosch kan, nadat ze hem had omgebracht, rustig naar de samenkomst zijn gegaan en vervolgens… toen Vader Ambrosius haar vroeg om te zien waar de profeet bleef… quasi de moord hebben ontdekt.’
Vledder grinnikte.
‘Dat is wel erg geraffineerd.’
De Cock grijnsde.
‘Sommige vrouwen zijn dat.’
Vledder schudde opnieuw zijn hoofd.
‘Ik geloof niet dat Belinda van de Bosch iets met die moord uitstaande heeft,’ reageerde hij wrevelig. ‘Het was niet haar vingerafdruk, die op de knop van het geldlaadje stond, maar een vette vingerafdruk van Peter Zandvliet.’
De Cock zuchtte. ‘Je bent erg naïef,’ reageerde hij teleurgesteld. ‘Als Belinda van de Bosch handschoenen gebruikte toen zij het geld wegnam, en Peter Zandvliet later de knop van de lade zonder handschoenen aanpakte, dan staan zíjn vingerafdrukken op de knop van de lade en niet die van Belinda.’
Vledder kneep zijn lippen samen.
‘Ik wil er niet aan,’ sprak hij koppig. ‘Belinda van de Bosch heeft haar profeet niet vermoord. Dat idee druist zo tegen mijn gevoel in, dat het bij mij vanbinnen kriebelt. Ik acht haar niet tot moord in staat.’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Dat is een slechte instelling voor een rechercheur,’ sprak hij afkeurend. ‘Het is dom om een mogelijkheid te verwaarlozen.’
Vledder gebaarde heftig.
‘Ze hield van die man.’
De Cock grijnsde.
‘Ook dat,’ sprak hij achteloos, ‘is geen garantie voor haar onschuld.’
Vledder kwam geëmotioneerd uit zijn stoel overeind.
‘Erik Voogd liegt,’ riep hij fel, ‘liegt om ons op een vals spoor te zetten. Misschien was hij zelf wel de man, die…’ De jonge rechercheur maakte zijn zin niet af. Wantrouwend keek hij op De Cock neer. ‘Wat heb je met hem gedaan?’
‘Wat bedoel je?’
‘Heb je hem laten insluiten?’
De Cock schudde langzaam zijn hoofd.
‘Ik heb hem laten gaan.’
‘Zomaar?’
De Cock keek naar zijn jonge collega op.
‘Niet zó máár. Erik Voogd heeft een alibi. Hij heeft gisteren de gehele middag en avond als casserolier… keukenhulp… bordenwasser… gewerkt in het restaurant De Poort van Culemborg aan de Prins Hendrikkade. Ik heb dat nagetrokken. Ik kon… als ik dat had gewild… het gehele bedienend personeel van het restaurant laten opdraven om dat te bevestigen. Iedereen wilde voor hem getuigen.’
Vledder liet zich terugzakken in zijn stoel.
‘Ik denk,’ verzuchtte hij, ‘dat de dood van de profeet ons nog heel wat hoofdbrekens zal kosten.’ De jonge rechercheur staarde enkele seconden voor zich uit en sloeg toen van woede met zijn vuist op de rand van zijn bureau.
‘Waarom,’ ging hij opgewonden verder, ‘hebben wij nooit eens een gezellige en… vooral zindelijke moord met een aardige, schuldbewuste ja-knikkende dader, die zichzelf spontaan komt melden?’
De Cock grinnikte.
‘En nog liefst een dader, die zwaar gebukt gaat onder de last van zakken vol rechtmatig verkregen bewijs.’
Vledder knikte instemmend.
‘Wij hebben altijd van die gecompliceerde moorden… barstensvol problemen.’
De Cock glimlachte.
‘Heb je de inventaris van de woning van Sjoerd van Obergum opgenomen?’
‘Ja.’
‘En?’
‘Wat bedoel je?’
‘Heb je een manuscript gevonden?’
Vledder schudde zijn hoofd.
‘Ik heb elk beschreven velletje papier bekeken, maar er was niets bij dat op een manuscript leek.’
De Cock schoof zijn onderlip naar voren.
‘We moeten maar eens aan Belinda van de Bosch vragen hoe dat zit… of er ooit een manuscript is geweest.’ Hij keek grinnikend op. ‘En dan mag jij haar nog eens uitgebreid verhoren over haar mogelijke aandeel in deze affaire.’
De ogen van Vledder schoten vuur.
‘Waarom ik?’
De Cock spreidde zijn handen.
‘Je weet hoe achterdochtig ik van nature ben.’
Vledder kneep zijn lippen op elkaar.
‘Ze heeft geen aandeel,’ riep hij beslist.
De Cock plukte gnuivend aan het puntje van zijn neus.
‘Hoe was de sectie?’
Vledder trok zijn schouders op.
‘Inwendige bloedingen,’ antwoordde hij nonchalant. ‘Dokter Rusteloos peuterde de profeet in recordtijd open. Ik heb de patholoog-anatoom nog nooit zo hard zien werken. In minder dan een uur was hij klaar.’ De jonge rechercheur tastte in een lade van zijn bureau en wierp De Cock een doorschijnende plastic zak met een bebloede stiletto toe. ‘Het moordwapen. Ik heb het niet afgewassen. Misschien staan er nog vingerafdrukken op het heft.’
De grijze speurder bekeek de stiletto enige tijd aandachtig en schoof daarna de plastic zak met een licht gebaar van afgrijzen naar Vledder terug. ‘Houd jij dat vieze ding bij je. Ik gruwel nog steeds van een wapen waarmee een moord is gepleegd.’
‘Moet het niet worden onderzocht?’
‘Zeker. Laat Ben Kreuger morgen het heft maar eens bekijken. Maar het zou mij beslist verbazen als er iets op stond.’
De oude rechercheur drukte zijn stoel iets naar achteren en spreidde zijn beide handen.
‘We hebben een wapenwet,’ betoogde hij hoofdschuddend, ‘een vuurwapenwet, en het is ook bij de wet verboden om stiletto’s en dat soort moordtuig te dragen. Maar keer hier ’s avonds in de binnenstad eens iemand om… hou hem een paar seconden aan zijn enkels vast… schud flink… en even later glijden de revolvers en pistolen, de messen en dolken uit zijn kleren. Zonder een compleet wapenarsenaal waagt niemand zich nog in de avond op straat.’
Vledder deed de stiletto terug in een lade van zijn bureau, maar reageerde verder niet.
‘Ik ben na de sectie op Westgaarde nog even naar de Bloemgracht gereden,’ meldde hij. ‘Belinda van de Bosch was er niet. Ik heb wel Peter Zandvliet getroffen. Hij lag nog op zijn bed. Peter heeft mij beloofd aan Barbara te zeggen, dat zij, wat ons betreft, over de woning van de profeet kan beschikken. Peter dacht dat hij wel wist waar hij Barbara kon treffen.’
De Cock knikte begrijpend en stond op. In zijn typische slenterpas sjokte hij naar de kapstok.
Vledder kwam hem na.
‘Waar ga je heen?’
De Cock draaide zich half om. ‘Naar Smalle Lowietje. Mijn droge keel dorst naar een cognackie.’
Lowietje, ter aanduiding van zijn geringe borstomvang meestal Smalle Lowietje genoemd, trok zijn levendig muizensmoeltje in een vriendelijke plooi, staakte het glazenspoelen, veegde zijn vingers langs zijn morsig vest en stak de oude rechercheur spontaan zijn hand toe. ‘Welkom in mijn nederig etablissement.’
De Cock hees zijn zware bovenlijf op een barkruk.
‘Sinds wanneer spreek jij bescheiden van een ne-de-rig etablissement?’
Smalle Lowietje grinnikte. ‘Sinds een of andere vent van de Warenwet mij zonder blikken of blozen vertelde dat de inrichting van mijn kroeg niet deugt.’
‘Wat mankeert eraan?’
‘Ik mag aan mijn gasten bij de borrel geen warme kroketten en bitterballetjes meer serveren voor mijn keuken drastisch is verbouwd.’
De Cock plukte aan zijn neus.
‘Maar voor de rest ben je gezond?’
Smalle Lowietje lachte.
‘Hetzelfde recept?’
Zonder op antwoord te wachten dook de tengere caféhouder onder de tapkast en kwam weer boven met een fles pure Franse cognac Napoleon, die hij met een haast devoot gebaar voor de rechercheur neerzette. ‘Nog van mijn oude voorraad,’ lispelde hij vergenoegd. Hij pakte drie bolle glazen en schonk in, statig, plechtig, als gold het een ceremonieel gebeuren.
Smalle Lowietje dronk altijd een glas mee.
De Cock keek vriendelijk glunderend toe. Hij hield van die momenten. En hoewel hij wist dat de tengere caféhouder een dief was, een heler, een man die in zijn leven vrijwel alles had gedaan wat God in zijn wijsheid had verboden… hield hij van Lowietje.