‘En de moord op Belinda van de Bosch… naar men zegt… uw dochter.’
De man schudde zijn hoofd.
‘Dat kind heeft mij al heel wat ellende bezorgd.’
De Cock glimlachte.
‘Volgens mijn inlichtingen en ook volgens de eigen verklaring van uw dochter, een paar dagen geleden hier aan mij afgelegd, zou u haar tot prostitutie hebben gedwongen.’
Karel van de Bosch verschoof iets op zijn stoel.
‘Dat vertelt ze aan iedereen,’ riep hij vertwijfeld. ‘Maar het is niet waar.’
‘U gaf haar toch gelegenheid tot prostitutie… het gebeurde in uw woning.’
Karel van de Bosch gebaarde heftig.
‘Omdat ze dat zelf wilde,’ riep hij geëmotioneerd. ‘Als ik weg was, dan haalde ze allerlei kerels in huis met wie ze zich afgaf. Toen ik daar achter kwam, heb ik gezegd: “Als je toch de hoer wilt spelen, vraag er dan geld voor.”’
De Cock grijnsde.
‘Een vreemd advies van een vader aan een dochter.’
Karel van de Bosch maakte een afwerend gebaartje.
‘Ach, u hebt haar niet gekend… een nagel aan mijn doodkist. Sinds de dood van haar moeder was er geen huis met haar te houden.’
De Cock leunde iets achterover.
‘U had haar toch kunnen verbieden om bij u in huis prostitutie te bedrijven?’
Karel van de Bosch grinnikte vreugdeloos.
‘Dan was ze de straat op gegaan. Nu kon ik nog een beetje toezicht houden.’
De Cock gebaarde in zijn richting.
‘U was dus min of meer de souteneur van uw eigen dochter.’
Karel van de Bosch trok zijn schouders op.
‘Als u het zo noemen wilt,’ sprak hij gelaten. ‘Ik heb het zelf nooit zo gezien.’
‘Zij voorzag toch middels de prostitutie in uw onderhoud?’
Karel van de Bosch schudde zijn hoofd.
‘Ik had en heb nog steeds een uitkering.’ Hij zuchtte. ‘Maar soms gaf ze wel eens wat geld… als ze goed gemutst was.’
‘Geld door prostitutie verkregen.’
Karel van de Bosch wilde overeind komen, maar een afzakkende pantalon weerhield hem. Hij sjorde zijn broek weer omhoog.
‘Draaf niet zo door,’ riep hij woest. ‘Anders gaf ze het toch maar uit aan drugs.’
‘Ze was verslaafd?’
Karel van de Bosch knikte.
‘Daar begon ze de laatste tijd mee. Eerst rookte ze alleen zo nu en dan een stickie. Maar de laatste tijd begon ze ook heroïne te spuiten.’
‘Tot de profeet kwam?’
Karel van de Bosch schudde vertwijfeld zijn hoofd.
‘Die kwezelaar,’ sprak hij vol afschuw. ‘Hij hield Belinda voor dat Jezus van hoeren hield en dat niet zij slecht was, maar al die kerels die haar bezochten. Jezus zou tegen de mensen die een hoer beschuldigden, hebben gezegd: “Wie zonder zonde is werpe de eerste steen.’
Karel van de Bosch schudde opnieuw zijn hoofd. ‘Ik ben niet bijbels opgevoed, rechercheur. Ik weet niet of Jezus echt van hoeren hield. Ik kan mij dat nauwelijks voorstellen.’
De Cock liet het onderwerp rusten. Hij wreef met de toppen van zijn vingers over zijn voorhoofd.
‘U wilde dat zij bij u terugkwam… om opnieuw de prostitutie te bedrijven.’
Karel van de Bosch keek hem geschrokken aan.
‘Wie zegt dat?’
‘Belinda beweerde dat.’
Karel van de Bosch stak in een gebaar van verbijstering zijn beide handen omhoog. Zijn vingers gespreid. ‘Ze liegt!’ gilde hij. De man liet zijn handen weer zakken en veranderde van toon. ‘Ze loog.’
‘U hebt ten aanzien van de profeet een paar maal in het openbaar bedreigingen uitgesproken?’
‘Ja.’
‘U wilde hem aan het mes rijgen?’
Karel van de Bosch liet zijn hoofd hangen.
‘Dat heb ik gezegd.’
‘Waarom?’
‘Ik was kwaad. Ik probeer al een paar weken om hen van gedachten te doen veranderen… hen te bewegen om hun klacht in te trekken. Maar het is alsof je tegen een muur praat.’
De Cock keek hem verwonderd aan.
‘Wat voor een klacht?’
Karel van de Bosch drukte zijn handen voor zijn gezicht. ‘Ze hebben met z’n tweeën bij de politie in Haarlem een klacht tegen mij ingediend.’
‘Terzake?’
Karel van de Bosch nam zijn handen weg en knikte.
‘Incest. Ik zou Belinda als kind seksueel hebben misbruikt.’
10
De Cock wreef peinzend over zijn brede kin.
‘Incest.’
Karel van de Bosch knikte.
‘Ik zou Belinda al vanaf haar vijftiende jaar… vrij kort na het overlijden van mijn vrouw… hebben gedwongen om gemeenschap met mij te hebben.’
De Cock schoof zijn onderlip vooruit.
‘Dat is een uiterst ernstige beschuldiging,’ sprak hij gedragen. ‘Bent u inzake die aanklacht al door de politie in Haarlem verhoord?’
Karel van de Bosch schudde zijn hoofd.
‘Ik heb mij de afgelopen maanden niet meer in Haarlem laten zien.’
De Cock keek hem schuins aan.
‘Hoe weet u dan dat er zo’n aanklacht is?’
‘Dat heeft Belinda mij gezegd.’
‘Wanneer?’
Karel van de Bosch zwaaide.
‘Toen ze in Haarlem haar spulletjes bij mij kwam ophalen om bij die zogenaamde profeet in te trekken. Belinda zei mij dat ze aan die man precies had verteld wat ik vroeger met haar had gedaan… wanneer en hoe vaak… en dat hij haar had aangeraden om bij de politie in Haarlem een aanklacht tegen mij in te dienen.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Zijn er enige bewijzen?’
Karel van de Bosch schudde zijn hoofd.
‘Dat kan niet,’ riep hij opgewonden. ‘Ze liegt. Er is geen woord van waar. Ik heb nooit iets met dat kind gehad. Ik bedoel, ik heb mij nooit aan haar vergrepen. Ik denk dat Belinda bij die kwezelaar een fantasieverhaal heeft opgehangen… om interessant te doen… of als een soort excuus dat ze de hoer had gespeeld.’ Hij trok zijn schouders op en zuchtte diep. ‘Weet ik veel wat dat kind heeft bezield.’
De Cock stak zijn armen omhoog met zijn handpalmen naar voren. ‘Ik ga op het waarheidsgehalte van de aanklacht van uw dochter niet verder in,’ sprak hij strak, afwerend. ‘Dat is een zaak voor de politie in Haarlem. Uit uw verhaal stel ik alleen vast, dat u voor de moord… op zowel de profeet als op uw dochter… een redelijk motief had.’
Karel van de Bosch keek hem met halfopen mond aan.
‘Motief?’
De Cock knikte nadrukkelijk.
‘U bent nu twee lastige getuigen kwijt. Ze kunnen die aanklacht tegen u niet meer gerechtelijk onderbouwen.’
Karel van de Bosch spreidde zijn beide armen.
‘Maar die aanklacht is vals… een verzinsel. Ik zei u al, daar is geen woord van waar.’
De Cock keek hem onbewogen aan.
‘Dat beweert u,’ reageerde hij gelaten. ‘Terecht… of onterecht. Dat is niet aan mij om te beoordelen. Maar zelfs met een valse aanklacht had u het nog knap lastig kunnen krijgen.’
Karel van de Bosch keek hem verwonderd aan.
‘Met een valse aanklacht?’ riep hij ongelovig.
De Cock knikte.
‘Klachten over seksuele kindermishandeling worden door justitie zeer ernstig genomen.’
Karel van de Bosch schudde zijn hoofd. Zijn kleine groene ogen vulden zich met tranen. ‘Wat moet ik?’ jammerde hij. ‘Toen ik hoorde dat die profeet was vermoord, ben ik naar hun woning aan het Turfdraagsterpad gegaan. Ik hoopte dat Belinda… niet langer onder de invloed van die man… voor rede vatbaar zou zijn… dat ik in alle rust met haar zou kunnen praten.’
De Cock keek hem vorsend aan.
‘U had een gesprek met haar?’
Karel van de Bosch liet zijn hoofd zakken.
‘Dat was niet meer mogelijk,’ sprak hij zacht, bijna fluisterend. ‘Ik vond haar dood, met een stiletto tussen haar schouderbladen.’
Toen De Cock de volgende morgen de grote recherchekamer binnenstapte en zijn oude hoedje al missend naar de kapstok wierp, liet Vledder zijn rappe vingers op de toetsen van zijn elektronische schrijfmachine rusten en keek op.