‘Wat was het nu?’ vroeg hij gniffelend. ‘Had de tram vertraging of lag je vrouw weer op de slip van je hemd? Je komt elke morgen later.’
De Cock raapte zijn hoedje op en hing zijn regenjas aan de kapstok. ‘Te laat voor de sectie?’ vroeg hij verbaasd.
Vledder schudde zijn hoofd.
‘Die is pas om elf uur. Bovendien heb ik mij bedacht. Ik ga toch.’
De Cock liet zich in de stoel achter zijn bureau zakken en keek zijn jonge collega peilend aan.
‘Dat is goed,’ sprak hij bewonderend. ‘Heel goed en moedig. Dat is de beste manier om je eigen problemen te lijf te gaan.’
Vledder negeerde de lof.
‘Commissaris Buitendam stond vanmorgen al vroeg naast mijn bureau,’ sprak hij somber. ‘Hij scheen nogal uit zijn humeur… ontstemd. Hij had in ieder geval een gezicht van oude lappen.’
‘En?’
‘Hij vroeg naar je.’
De Cock grijnsde. ‘Had ik zijn mis-noe-gen opgewekt?’ reageerde hij op sarcastische toon.
Vledder maakte een schouderbeweging.
‘Hij vroeg nogal cynisch of jij en ik wel wisten, dat een commissaris van politie tevens hulpofficier van justitie is!’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘En toen?’
Vledder glimlachte.
‘Toen zei hij, dat jij je onmiddellijk bij hem moest melden… zo gauw je binnenkwam.’ De jonge rechercheur monsterde het gezicht van De Cock en snoof. ‘Maar neem eerst een kop koffie, anders voorzie ik brokken.’
Commissaris Buitendam, de lange, statige chef van het bekende politiebureau aan de Amsterdamse Warmoesstraat, wenkte met een slanke hand.
‘Kom binnen, De Cock,’ sprak hij geaffecteerd, ‘en ga zitten.’ Hij kwam achter zijn bureau vandaan en gebaarde uitnodigend naar het zitje van stalen meubelen bij het raam, waar de commissaris slechts zijn prominente gasten ontving.
De grijze speurder trok zijn gezicht in een onwillige plooi. Nors, ontoegankelijk. Toenaderingen van zijn chef wees hij in de meeste gevallen koel en hooghartig van de hand. Hij had geen hekel aan zijn commissaris, maar leefde met hem toch op enigszins gespannen voet. De Cock hield dat graag zo, beducht voor elke inmenging in zijn wijze van onderzoek.
‘Als het u hetzelfde is… ik blijf liever staan.’
Op het bleke gezicht van de commissaris kwam een lichte blos. ‘Zoals je wilt.’ Hij liep terug naar zijn bureau en nam wat stijfjes plaats. Voor hij opkeek rangschikte hij op zijn bureau enige bescheiden.
Het was een pose om tijdwinst te boeken.
‘Jij behandelt samen met de jonge Vledder de beide moorden aan het Turfdraagsterpad?’
‘Inderdaad.’
‘Waarom?’
De Cock keek zijn chef verbaasd aan.
‘Waarom?’ herhaalde hij. ‘Er gingen in de buurt van de Wallen de laatste tijd allerlei geruchten over een man, die de profeet werd genoemd, en die jongeren op het rechte pad wilde brengen. Dat interesseerde mij. Toen ik een bijeenkomst van de profeet wilde bijwonen met het doel hem eens te ontmoeten, kwam daar juist het bericht dat hij was vermoord.’
Buitendam gebaarde voor zich uit.
‘Waarom heb je de zaak toen niet overgedragen aan de recherche van het bureau Lijnbaansgracht? Dat is hun competentie. Het Turfdraagsterpad behoort niet tot ons district.’
De Cock trok zijn gezicht in een ernstige plooi.
‘Ik was omtrent Sjoerd van Obergum… de vermoorde profeet… al uitgebreid geïnformeerd. Met al die voorkennis leek het mij zinvol om zelf de zaak in behandeling te nemen.’
Commissaris Buitendam liet het onderwerp rusten. Hij pauzeerde even voor het effect.
‘Ik heb gelezen dat er gisteren inzake die moorden twee aanhoudingen zijn verricht.’
De Cock knikte.
‘Karel van de Bosch, de vader van de vermoorde vrouw, en Jasper de Groot, een jongeman die ik met bebloede handen voor de woning van de vermoorde aantrof.’
Buitendam bekeek een aantekening op zijn bureau. Hij keek daarna op en schonk De Cock een flauwe glimlach.
‘Ze komen beiden,’ sprak hij minzaam, ‘op mijn lijst van arrestanten niet meer voor.’
De oude rechercheur zette zijn benen iets uit elkaar en keek zijn chef argwanend aan. Hij voelde instinctief uit welke hoek de kritiek van de commissaris zou komen. Buitendam koesterde, zo wist hij, al vele jaren ernstige bezwaren tegen het vaak eigenmachtig optreden van De Cock.
‘Van die Karel van de Bosch,’ legde de grijze speurder kalm en geduldig uit, ‘liep al geruime tijd een opsporingsbericht terzake ontucht met zijn minderjarige dochter. Ik heb hem gisteravond laat nog naar Haarlem laten overbrengen.’
Buitendam stak zijn beide handen vooruit en drukte de vingertoppen tegen elkaar.
‘En… eh, die Jasper de Groot… waar is die gebleven?’
De Cock zuchtte.
‘Die heb ik na zijn verhoor heengezonden. Ondanks dat bloed aan zijn handen vond ik de bewijskracht tegen hem onvoldoende.’
Buitendam hield zijn hoofd iets schuin.
‘Ik ben daar niet in gekend,’ sprak hij zalvend. ‘En ik meende toch, dat het wettelijk staat voorgeschreven dat elke aangehouden verdachte voor een hulpofficier van justitie moet worden geleid… ergo ter beschikking van mij moet worden gesteld, en dat ik uiteindelijk beslis wat er met hen gaat gebeuren.’
De neerbuigende toon van de commissaris maakte De Cock opstandig. Buitendam borduurde, zoals steeds, op het oude stramien van zijn bevoegdheden. Dat was in het verleden al dikwijls onderwerp van felle discussies geweest. De oude rechercheur boog zich iets naar hem toe. Op zijn brede gezicht lag een zoete grijns.
‘Ik ging er… wellicht ten onrechte… van uit, dat ik in opdracht van een verstandige politiechef handelde.’
Over de vale wangen van Buitendam gleed opnieuw een lichte blos. Hij strekte zijn rug.
‘Ik wil,’ sprak hij gebiedend, ‘dat je de behandeling van die beide moorden aan het Turfdraagsterpad overdraagt aan de recherche van het bureau Lijnbaansgracht.’
De Cock voelde hoe de woede in zijn aderen kroop. Om die onstuimige golf te onderdrukken, balde hij zijn vuisten en drukte zijn vingernagels in de palm van zijn handen.
‘Dat… eh, dat,’ stamelde hij, zich met moeite beheersend, ‘zou een uiterst domme beslissing zijn… een getuigenis van gebrek aan inzicht in het werk van de recherche. Zo’n beslissing is… volgens mij… een verstandige commissaris van politie onwaardig.’
Commissaris Buitendam stond op. Hij zag rood tot diep in zijn nek en zijn neusvleugels trilden. Bevend strekte hij zijn arm naar de deur.
‘Eruit!’
De Cock ging.
Vledder keek De Cock afkeurend aan.
‘Was het weer zover?’
‘Ja.’
‘Ik zie het aan je gezicht. Wat was er nu weer?’
De Cock ging grommend achter zijn bureau zitten.
‘Hij begon te zeuren over die beide aanhoudingen van gisteren en dat hij als commissaris in alles gekend wilde worden.’
Vledder snoof.
‘Dan komt er van geen enkele zaak iets terecht… kunnen we beter met pensioen gaan.’
De Cock trok zijn gezicht strak.
En hij wilde dat wij de zaak van de twee moorden aan het Turfdraagsterpad aan de recherche van het bureau Lijnbaansgracht zouden overdragen.’
Vledder keek hem verrast aan.
‘Hij is gek. Dat kan toch niet meer?’
De Cock glimlachte.
‘Ik heb gelukkig niet openlijk aan zijn verstandelijke vermogens getwijfeld. Ik heb hem alleen duidelijk gemaakt, dat ik het een onverstandig besluit zou vinden.’
‘En dat was voldoende?’
De Cock knikte.
‘Voldoende om mij zijn kamer af te sturen,’ sprak hij mismoedig. ‘Elk gesprek met hem eindigt in een catastrofe. Ik denk dat ik in het vervolg…’