De oude rechercheur stokte. Er werd op de deur van de recherchekamer geklopt en Vledder riep: ‘Binnen!’
De deur ging langzaam open en in de deuropening verscheen een stevig gebouwde man. Hij was gekleed in een fraai lichtblauw linnen kostuum met sokken en zomerschoenen in dezelfde kleur.
De Cock kwam achter zijn bureau vandaan en liep met uitgestoken hand op hem toe. ‘Goedemorgen, heer Laufferbach,’ jubelde hij. ‘Wat verschaft ons het genoegen van uw bezoek?’ De grijze speurder leidde hem gedienstig naar de stoel naast zijn bureau. ‘Neemt u plaats.’
De heer Laufferbach ging zitten, trok de pijpen van zijn pantalon iets op en sloeg zijn benen over elkaar.
‘Ik was vanmorgen voor zaken in de Amsterdamse binnenstad en besloot eens te informeren.’
De Cock snoof een lichte parfumgeur op en liet zich in de stoel achter zijn bureau zakken.
‘Waarnaar?’
De heer Laufferbach wuifde.
‘De stand van uw onderzoek,’ antwoordde hij opgewekt. ‘Hebt u al vorderingen gemaakt?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Weinig,’ sprak hij somber. ‘De zaak is ingewikkelder dan ik aanvankelijk vermoedde. De kring van verdachten is vrij groot… jongeren aan de zelfkant van het leven. Inmiddels is op dezelfde plek ook de vriendin van Van Obergum op een vrijwel identieke wijze om het leven gebracht.’
De heer Laufferbach sloeg zijn hand voor zijn mond.
‘Verschrikkelijk.’
De Cock knikte.
‘Het manuscript waarvan u sprak, hebben wij niet gevonden. Het is spoorloos.’
De heer Laufferbach liet zijn hoofd iets zakken.
‘Dat is heel verdrietig. Ik had gehoopt dat het terecht zou komen.’
De Cock keek de uitgever onderzoekend aan.
‘U hebt het manuscript gelezen?’
De heer Laufferbach knikte.
‘De aanvankelijke versie.’
De Cock kneep zijn wenkbrauwen samen.
‘Waar handelde het over?’
De heer Laufferbach gebaarde wat vaag voor zich uit.
‘Jongeren… kansarme jongeren, die niet in staat zijn om zich een plaats in de maatschappij te verwerven en aan misdaad en drugs ten onder gaan.’
De Cock plukte aan zijn onderlip.
‘Kwamen er in het manuscript passages voor die belastend waren? Ik bedoeclass="underline" voor iemand persoonlijk? Werden er geheimen geopenbaard?’
De heer Laufferbach zuchtte.
‘Ik weet niet met wat voor figuren de heer Van Obergum zich in het dagelijks leven omringde. Ik kreeg uit zijn manuscript wel de indruk, dat hij met kennis van zaken schreef… dat hij de omstandigheden van zijn romanfiguren heel goed kende.’
De Cock strekte zijn wijsvinger in de richting van de uitgever.
‘Kent u nog een passage uit zijn manuscript… namen… bijzondere omstandigheden die hij beschreef?’
De heer Laufferbach glimlachte.
‘Dat kunt u van een uitgever niet verwachten,’ sprak hij hoofdschuddend. ‘Ik lees beroepshalve ontzettend veel… moet dat ook… maar wat blijft hangen is een soort totaalbeeld… een algehele indruk.’
De Cock boog zich iets naar de uitgever toe.
‘Als dat manuscript er was… en iemand nam het weg… pleegde misschien omwille van dat manuscript een moord… dan vormde dat manuscript voor hem of haar een groot gevaar. Gezien de risico’s die hij of zij nam… zelfs een groot gevaar.’
De heer Laufferbach knikte.
‘Dat is duidelijk.’
De Cock boog zich nog verder naar de uitgever toe.
‘Heer Laufferbach,’ sprak hij smekend, ‘u bent een ontwikkeld man… peinst u eens… tast uw geheugen af.
Er moet toch iets in dat manuscript hebben gestaan dat ook u is opgevallen… een passage die voor mij een leidraad kan zijn naar de oplossing?’
De heer Laufferbach drukte met zijn vingertoppen tegen zijn voorhoofd. ‘Ik… eh, ik herinner mij,’ sprak hij aarzelend, ‘de eerste zinnen. Het waren dichtregels van Willem Elsschot.’
De Cock keek hem hoopvol aan.
‘Dichtregels?’
De heer Laufferbach knikte met een ernstig gezicht.
‘Hij dacht,’ declameerde hij plechtig, ‘ik sla haar dood en steek het huis in brand. Maar doodslaan deed hij niet, want tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren.’
11
Toen Diederik Laufferbach, directeur van uitgeverij De Oude Bataaf in Bussum, de grote recherchekamer had verlaten, keek Vledder de grijze speurder bewonderend aan. ‘Aan die mogelijkheid had ik nog niet gedacht,’ sprak hij hoofdschuddend.
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Welke mogelijkheid?’
Vledder gebaarde heftig.
‘Dat in het verdwenen manuscript,’ riep hij opgewonden, ‘ten aanzien van iemand bezwarende… belastende passages voorkwamen.’
De Cock knikte bedaard.
‘Zo bezwarend en belastend,’ sprak hij traag, ‘dat het iemand ertoe heeft gebracht om de profeet weloverwogen om zeep te helpen en het manuscript weg te nemen.’
De ogen van Vledder glinsterden.
‘We zijn er tot nu toe steeds van uitgegaan, dat die vijftigduizend gulden het motief voor de moord vormden, maar dat behoeft niet zo te zijn.’
De Cock glimlachte.
‘De man of de vrouw die naar het manuscript zocht, kan bij toeval ook die vijftigduizend gulden hebben gevonden en hebben meegenomen.’
Vledder glunderde.
‘Dat is een acceptabele veronderstelling,’ reageerde hij vrolijk. ‘Men zoekt in het houten cilinderbureau naar een manuscript, trekt een laadje open en vindt vijftigduizend gulden. Ik kan mij niet voorstellen dat iemand die dan onaangeroerd laat liggen.’
Het gezicht van De Cock versomberde.
‘Het is jammer dat die Diederik Laufferbach zich zo weinig van het manuscript weet te herinneren. Omdat hij zo enthousiast was over het werk van Sjoerd van Obergum, had ik gehoopt van hem wat wijzer te worden.’
Vledder zuchtte.
‘Hij herinnerde zich alleen die paar dichtregels van Willem Elsschot.’
De Cock schoof zijn onderlip vooruit.
‘En het zegt mij niets… tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren… Met de wetten en praktische bezwaren houd ik mij al heel lang dagelijks bezig. Ik heb ook geen flauw idee waarmee ik die dichtregels in verband moet brengen.’
De grijze speurder zweeg even en gebaarde hulpeloos.
‘De enige, die mogelijk exact heeft geweten wat er in dat manuscript stond, is dood.’
Vledder keek hem verbijsterd aan.
‘Belinda… Belinda van de Bosch… zij zal beslist de inhoud hebben gekend.’ De mond van de jonge rechercheur viel half open. ‘Werd ze daarom vermoord?’
De Cock wreef zich in zijn nek.
‘Dat is heel goed mogelijk.’
Vledder sloot even zijn ogen.
‘De vraag is,’ sprak hij peinzend, ‘wie er afgezien van de profeet en Belinda van de Bosch de inhoud van het manuscript kenden.’
De Cock grijnsde.
‘Als onze prognose juist is, dan kan ik die vraag wel beantwoorden: de man of de vrouw die beiden heeft vermoord.’
Vledder trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.
‘Je hebt gelijk,’ sprak hij ernstig. ‘Hij of zij moet hebben geweten, dat er in het manuscript voor hem of haar belastende passages voorkwamen.’ Hij zweeg even. ‘En die man of vrouw,’ ging hij verder, ‘moet heel goed zijn geïnformeerd.’
‘Hoe bedoel je?’
Vledder zwaaide.
‘Het is opvallend,’ riep hij opgewonden. ‘Het moment van de moord was goed gekozen. Hij of zij sloeg die avond precies op tijd toe.’
De Cock blikte nadenkend voor zich uit.
‘Ik begrijp je,’ sprak hij instemmend. ‘Exact op tijd. Sjoerd van Obergum had voor de volgende morgen een afspraak met uitgever Laufferbach en dan zou het manuscript buiten zijn of haar bereik zijn geraakt… en bijna rijp voor publicatie.’