De grijze speurder keek Vledder vragend aan. ‘Wat is daaruit onze conclusie?’
De jonge rechercheur klemde zijn lippen op elkaar.
‘De man of de vrouw die Belinda en haar profeet vermoordde, behoorde vrijwel zeker tot hun intieme kennissenkring.’
Vledder blikte omhoog naar de grote klok boven de toegangsdeur van de grote recherchekamer en kwam uit zijn stoel overeind.
‘Het wordt tijd dat ik op pad ga. Anders kom ik nog te laat op Westgaarde.’ Hij glimlachte fijntjes. ‘En dokter Rusteloos is geen man die men ongestraft kan laten wachten.’
De Cock strekte zijn beide armen naar hem uit.
‘Weet je het zeker? Je kent mijn aanbod. Ik ben alsnog bereid om de sectie bij te wonen.’
Vledder schudde zijn hoofd.
‘Ik had het gisteren bij het lijk van Belinda even te kwaad. Maar ik ben er overheen. Ik heb echt het gevoel dat ik er weer tegen kan.’ Hij glimlachte wat verlegen. ‘Ik vond ons gesprek vanmorgen erg verhelderend. Het heeft mij opgebeurd. Misschien brengen wij samen ook deze twee bizarre moorden weer tot een oplossing.’
De Cock knikte hem bemoedigend toe.
‘Absoluut.’
Vledder liep de kamer uit.
Plotseling, zonder kloppen vooraf, ging de deur van de recherchekamer open. In de deuropening stond een oudere man in een stemmig zwart kostuum, waaronder een wit overhemd met een grijze das. Zijn lange grijze haren, die bijna tot zijn schouders reikten, hingen warrig langs zijn hoofd.
Hij liep Vledder voorbij en stormde op De Cock af.
‘Kan ik u spreken?’
De oude rechercheur gaf Vledder een wenk dat hij kon vertrekken. Daarna beduidde hij Vader Ambrosius dat hij op de stoel naast zijn bureau mocht plaatsnemen.
‘U hebt iets op het hart?’ opende hij vriendelijk.
Vader Ambrosius knikte.
‘Ik ben vanmorgen telefonisch benaderd door de zedenpolitie in Haarlem met de vraag of ik een verklaring wilde afleggen inzake een aanklacht, die Barbara tegen haar vader heeft ingediend.’
De Cock keek hem schuins aan.
‘Wist u van die aanklacht?’
‘Zeker.’
‘Hoe?’
‘De profeet heeft het mij verteld. Barbara zou als jong meisje door haar vader seksueel zijn misbruikt en daarna tot prostitutie zijn gedwongen.’
‘En?’
‘Wat bedoelt u?’
De Cock trok zijn schouders op.
‘Wat is erop tegen,’ vroeg hij vol onbegrip, ‘om hetgeen u nu tegen mij zegt ook bij de politie in Haarlem te verklaren? Of kent u over dat seksuele misbruik en het gevolg nog nadere bijzonderheden?’
Vader Ambrosius schudde zijn hoofd.
‘Ik wil mij er niet in mengen.’
‘Waarom niet?’
Vader Ambrosius wreef een paar lange haren uit zijn gezicht. ‘Ik… eh, ik weet niet,’ sprak hij onzeker, ‘of die vader van Barbara wel zo schuldig is.’
De Cock plukte aan zijn onderlip.
‘U hebt twijfels?’
Vader Ambrosius knikte.
‘Barbara,’ sprak hij vurig, ‘kende waarlijk duivelse verleidingskunsten.’
‘Duivels?’
‘Zeker… puur duivels. De profeet was een rein man toen hij haar leerde kennen.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Dat was hij nadien niet meer?’
In zijn stem trilde ongeloof.
Vader Ambrosius schudde zijn hoofd.
‘Ik zag soms wellust in zijn ogen.’
De Cock gniffelde.
‘Is dat ongebruikelijk voor een jonge, levenslustige man, die met een verleidelijke vrouw wordt geconfronteerd?’
Vader Ambrosius stak gebarend zijn wijsvinger omhoog. In zijn donkere ogen kwam een koortsige blik.
‘Ongebruikelijk voor de profeet,’ reageerde hij fel. ‘Wie een vrouw aanziet om haar te begeren, heeft reeds overspel gepleegd. Barbara had hem volkomen in haar macht. Ze had een slechte… naar mijn gevoel… duivelse invloed op hem. Daarom heb ik haar verhaal over haar vader ook nooit geloofd.’
‘Gelogen?’
Vader Ambrosius ademde diep.
‘Niet echt gelogen,’ sprak hij plechtig, ‘maar verdraaid… een verhaal met verkeerde accenten.’ Hij legde zijn handen gevouwen op de rand van het bureau. ‘Kent u de geschiedenis van de bijbelse Lot, een neef van aartsvader Abraham? Hij werd door zijn beide dochters verleid. Zij voerden hun vader dronken en sliepen bij hem.’
De Cock keek hem peilend aan.
‘U vermoedt,’ formuleerde hij voorzichtig, ‘dat het seksuele misbruik van de vader van Barbara op dezelfde wijze tot stand is gekomen?’
Vader Ambrosius knikte.
‘Barbara kon zeer verleidelijk zijn,’ declameerde hij gedragen. ‘Wanneer ze in mijn onmiddellijke nabijheid was, heb ik haar duivelse invloed dikwijls bespeurd. Zij bracht mij ongewild tot zondige gedachten. Daarom wil ik inzake die aanklacht van haar geen getuigenis afleggen. Dat is tegen mijn gemoed. U kent ongetwijfeld uw collega’s in Haarlem… zeg hen dat maar.’
De Cock liet het onderwerp rusten. Hij drong niet verder aan. Hij behoefde hem niet te overtuigen. De officier van justitie in Haarlem kon, wanneer hij dat nodig oordeelde, Vader Ambrosius heel eenvoudig dagvaarden.
De grijze speurder liet zijn blik nog eens over de oude man dwalen. De stemmige kleding, de wilde haardracht, de gloeiende donkere ogen en de scherp ingevallen wangen gaven hem de uitstraling van een fanaticus… een bezeten fanaticus van het geloof dat hij beleed.
‘Vader Ambrosius… uw ware naam?’
De man schudde zijn hoofd.
‘Iedereen noemt mij Vader Ambrosius… al jaren. Ik weet niet beter. Het staat zelfs op de brieven die men mij schrijft. Maar in werkelijkheid heet ik Alphonsus… Alphonsus Verweij.’
De Cock boog zich iets naar voren.
‘Schreef de profeet?’ vroeg hij indringend.
‘Hoe bedoelt u?’
De Cock spreidde zijn beide handen.
‘Artikelen, boeken? Er is bij ons onderzoek namelijk sprake van een verdwenen manuscript.’
Om de mond van Vader Ambrosius gleed een matte glimlach.
‘De profeet schreef veel… soms dagenlang… ononderbroken. En wanneer hij midden in de nacht een inval kreeg, dan krabbelde hij dat op het behang achter zijn bed.’
De Cock glimlachte.
‘Ik heb die krabbels op het behang achter zijn bed gezien. Waar schreef hij over?’
Het gezicht van Vader Ambrosius versomberde.
‘Ik was het er niet mee eens,’ sprak hij hoofdschuddend. ‘Dat heb ik hem dikwijls gezegd. Tijdens de bijeenkomsten, die hij met jongeren… ook met elk afzonderlijk… belegde, liet hij hen vertellen… over hun leven… hun jeugd… hun heimelijke liefdes… verlangens… de criminaliteit die ze bedreven. En dat alles schreef hij op.’
De Cock gebaarde in zijn richting.
‘Waarom was u het daar niet mee eens?’
Vader Ambrosius stak zijn kin iets omhoog.
‘De jongeren vertrouwden de profeet. Zij meenden oprecht dat hij het beste met hen voor had.’
De Cock keek hem schuins aan.
‘Was dat niet zo?’
Op het gezicht van Vader Ambrosius kwam een smartelijke trek. ‘Zeker. Hij bracht hen Gods liefde bij… getuigde van Gods goede bedoelingen met de mens… ook de jonge mens, die Hij… al leek dat soms anders… toch nooit losliet.’
Vader Ambrosius veranderde van toon.
‘Maar hij misbruikte hun openhartigheid… hun eerlijkheid… oprechtheid… hun gebrek aan wantrouwen jegens hem.’
De Cock knikte begrijpend.
‘Door alles wat zij vertelden op te tekenen.’
Vader Ambrosius zwaaide heftig.
‘Dat nam ik hem kwalijk… hoogst kwalijk. Wat zij hem vertelden was van vertrouwelijke aard… een soort biecht. En bij een biecht hoort… zo is mijn stellige overtuiging… een biechtgeheim.’
‘En dat schond hij?’
Vader Ambrosius knikte nadrukkelijk.
‘Precies. En Barbara hielp hem daarbij. Ik weet het niet zeker, maar ik heb haar er wel eens van verdacht stiekem een bandrecorder aan te zetten, wanneer de profeet een jonge man of vrouw ondervroeg.’