De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Ondervroeg?’ herhaalde hij. ‘Nam hij ze een soort verhoor af?’
Vader Ambrosius knikte.
‘Zo zou men het kunnen noemen. De profeet had bepaalde methoden om de jongeren aan het praten te krijgen. Ik ben er wel eens bij geweest. Hij noemde die gesprekken met hen “een proces van geestelijke loutering”. Hij raadde ze altijd aan om “schoon schip” te maken.’
De Cock grinnikte.
‘Schoon schip… dat is een uitdrukking die wij, rechercheurs, ten aanzien van onze verdachten ook wel gebruiken om hen te bewegen alles te bekennen.’
De gloeiende ogen van Vader Ambrosius vonkten.
‘Maar van u, als rechercheur, weet men,’ riep hij fel, ‘dat alles wat men tegen u zegt in een proces-verbaal terecht kan komen. Maar bij de profeet waren de jongeren zich van geen kwaad bewust. Ze werden… om een bijbelwoord te gebruiken… als lammeren ter slachting geleid.’
De Cock trok zijn wenkbrauwen samen.
‘Wisten de jongeren die de profeet omringden, dat hij alles opschreef?’
Vader Ambrosius trok zijn schouders op.
‘Vermoedelijk wel. Maar ik weet niet of zij zich ervan bewust waren, dat de profeet het plan had om al hun vertrouwelijke mededelingen aan de openbaarheid prijs te geven.’
De Cock plukte aan het puntje van zijn neus.
‘Wist u dat de profeet zich reeds met een uitgever in verbinding had gesteld?’
Vader Ambrosius schudde zijn hoofd.
‘Sinds ik van mijn afkeuring heb laten blijken, is zijn schrijverij nooit meer onderwerp van gesprek tussen ons geweest.’
De Cock zuchtte.
‘De profeet en zijn verleidelijke Barbara zijn dood,’ stelde hij somber vast.
Vader Ambrosius knikte traag.
‘Beiden,’ sprak hij ernstig, ‘gestraft voor hun zondig leven.’
De Cock reageerde niet. Hij had van de begrippen “straf en een zondig leven” een bepaald andere voorstelling. Maar daarover zweeg hij.
De Cock staarde enige tijd peinzend voor zich uit. Hij kon de bezwaren, die Vader Ambrosius jegens het schrijven van de profeet koesterde, wel delen. Het was een soort journalistiek onder valse vlag.
De grijze speurder krabde zich achter in zijn nek en wendde zich weer tot de man naast hem aan zijn bureau.
‘Als… eh, als een van de jongeren,’ sprak hij voorzichtig, ‘een moord op zijn of haar geweten zou hebben… zou hij of zij dat dan ook aan de profeet hebben geopenbaard?’
Vader Ambrosius antwoordde niet direct. Hij vouwde opnieuw zijn handen ineen en bracht die gevouwen voor zijn mond. Na enkele seconden liet hij zijn handen zakken. De vurige blik in zijn donkere ogen laaide op.
‘Daarvan,’ sprak hij hees, ‘ben ik overtuigd.’
12
Toen Vader Ambrosius was vertrokken, stond De Cock van zijn stoel op en begon door de grote recherchekamer te stappen. In de cadans van zijn typische slenterpas lieten zijn gedachten zich gemakkelijker ordenen.
De affaire rond de dood van de profeet en zijn vriendin maakte hem zorgelijk. Hij kneep zijn ogen half dicht en zette het raderwerk van zijn denken in de hoogste versnelling.
Gezien de werkwijze, de modus operandi, waren de moorden het werk van één en dezelfde dader… een laffe man of vrouw, die zijn of haar slachtoffers van achteren benaderde en dodelijk toestak. De grijze speurder liet de figuren, die in zijn onderzoek tot nu toe een rol hadden gespeeld, in zijn gedachten de revue passeren. Hij vond er geen die in zijn karakterschets van de dader paste. Het stemde hem droevig.
Was de profeet werkelijk een idealist, die wat geestelijke verlichting wilde brengen in de duistere harten van jonge criminelen… of had hij nog andere motieven? Welke invloed had Barbara op hem gehad en wat was de rol van Vader Ambrosius?
De gedachten van De Cock concentreerden zich lange tijd op Karel van de Bosch, de vader van Belinda. Hij was naar zijn gevoel in feite de enige man, die door de aanklacht van zijn dochter zo in zielennood verkeerde, dat hij tot een dubbele moord in staat moest worden geacht.
Hij bracht zich de korte, wat corpulente man voor de geest… herinnerde zich de kleine, groene, priemende ogen achter hoog oplopende jukbeenderen en schudde zijn hoofd. De profeet was een lange man. De stiletto in zijn rug stak iets omhoog. Ook Belinda was een rijzige vrouw.
Dat de kleine corpulente Karel van de Bosch het moordwapen had gehanteerd, zo concludeerde hij, was alleen mogelijk geweest als zowel de profeet als Belinda tijdens het toebrengen van de dodelijke steken zich had gebukt of had gezeten. Maar de situatie in de slaapkamer duidde daar niet op.
Vledder stapte met lichtgebogen hoofd de grote recherchekamer binnen en keek verbaasd naar zijn voortstappende collega.
‘Ben je aan het denken?’ vroeg hij met een zweem van sarcasme.
De Cock bleef voor hem staan en knikte.
‘Inderdaad,’ sprak hij overtuigend. ‘En omdat ik bij jou een dergelijke activiteit niet mogelijk acht, zal ik het wel moeten doen.’
Vledder grijnsde.
‘Dan hebben we een leuke taakverdeling… ik werk en jij denkt.’ Ze sloften naar hun bureaus en namen plaats. De jonge rechercheur keek op. ‘En? Wat is het resultaat van jouw denken?’
De Cock spreidde zijn beide handen.
‘We hebben in het verleden dikwijls zaken behandeld waar het motief aan ontbrak… schijnbaar zinloze moorden. In deze ellendige affaire zijn er motieven te over… voor het oprapen. Toch heb ik het onbestendige gevoel, dat wij het ware motief voor de beide moorden nog niet kennen.’
‘Kan jij je nog een ander motief voorstellen?’
De Cock schudde zijn hoofd. Hij trok een lade van zijn bureau open, nam daaruit een doorschijnende plastic zak met een bebloede stiletto en schoof die Vledder toe.
‘Die komt uit de rug van Belinda van de Bosch.’ Hij zweeg even. Nadenkend. ‘Heb je die andere stiletto al naar de dactyloscopie gebracht?’
Vledder schudde zijn hoofd.
‘Daar ben ik nog niet toe gekomen.’
De Cock gebaarde naar de plastic zak.
‘Laat deze dan tegelijk met de stiletto uit de rug van de profeet door Ben Kreuger onderzoeken. Wijs hem op de vingerafdrukken van Jasper de Groot. Die zitten zeker bij hen in het bestand. Vertel hem, dat die jongen zegt dat hij dat ding in zijn handen heeft gehad.’
Vledder pakte het wapen op en bekeek het.
‘Het is exact dezelfde… merk, lengte van het lemmet.’ De jonge rechercheur keek grijnzend op.
‘Gaan we er een verzameling van aanleggen?’ vroeg hij cynisch.
De Cock negeerde de opmerking.
‘Heb je nog telexberichten verzonden?
Vledder keek hem verwonderd aan.
‘Waarvan?’
De Cock wees in zijn richting.
‘Het geld. Ik vermoed dat er in ons landje maar weinig mensen met vijftig bankbiljetten van duizend gulden in hun zak rondlopen. En nu we weten wat de beginregels zijn, kunnen we ook dat verdwenen manuscript op de telex zetten.’
‘Verwacht je daar wat van?’
De Cock maakte een hulpeloos gebaar.
‘We mogen niets onbeproefd laten. Potentiële daders genoeg, maar voorlopig zitten we met ons onderzoek nog muurvast.’ Hij boog zich iets naar voren. ‘Hoe was de sectie?’
Vledder schonk hem een moede glimlach.
‘Het viel me tegen, eerlijk gezegd. Toen dokter Rusteloos het lancet in haar borst zette, kreeg ik het toch even te kwaad.’
‘Heb je in verband met haar drugsgebruik aan een toxicologisch onderzoek gedacht?’
Vledder knikte.
‘Rusteloos heeft na de sectie wat maag- en darminhoud, bloed en urine, een beetje vocht uit de galblaas en stukjes van de lever achtergehouden. Hij zou ons een rapport sturen.’