Выбрать главу

Even voorbij de Gaasperdammerweg op de A1 zaten ze met hun Golf al vast in een file. De Cock keek met gemengde gevoelens naar de lange rijen auto’s voor, opzij en achter hem. Hij schoof zijn oude hoedje ver naar voren en liet zich onderuitzakken. Op zijn breed gezicht lag een grijns. ‘Maak mij maar wakker als we in Groningen zijn,’ bromde hij.

Vledder trok de Golf weer een stukje vooruit en remde. Hij stootte De Cock met zijn elleboog aan. ‘Doe niet zo narrig,’ riep hij geprikkeld. ‘Dit is de oplossing. Besef je dat niet? Trees van Gamelen en Ansje van der Wiel zijn al vaker samen op pad geweest. Die twee weten wat ze aan elkaar hebben. Ze wisten waar die vijftigduizend gulden lagen en zijn toen op een ideetje gekomen.’

De Cock drukte zich kreunend omhoog en schoof zijn hoedje terug. De grijns was nog niet van zijn gezicht verdwenen.

‘En toen de profeet hen bij die diefstal betrapte, staken ze hem geniepig een stiletto in zijn rug.’

Het klonk cynisch.

Vledder blikte opzij.

‘Is… eh, is dat onmogelijk?’ vroeg hij verwonderd.

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Zeker niet.’

‘Waarom doe je dan zo cynisch?’

De Cock draaide zich half naar hem toe.

‘De volgende dag,’ ging hij nog steeds grijnzend verder, ‘wandelden die twee jongedames nog even terug naar het Turfdraagsterpad en duwden en passant Belinda van de Bosch een stiletto tussen haar schouderbladen.’

Vledder stak zijn beide handen in een gebaar van wanhoop omhoog. Zijn jong gezicht zag rood. Over zijn wangen zwiepte een zenuwtrek.

‘Trees van Gamelen en Ansje van der Wiel,’ riep hij wild, ‘waren in het bezit van dat geld. Althans een groot deel daarvan. En dat geld lag in een lade van het houten cilinderbureau van de profeet. Daarover bestaan toch geen misverstanden?’

De Cock glimlachte.

‘Dat zijn de resultaten van ons onderzoek… tot nog toe.’

De jonge rechercheur zuchtte diep.

‘Wil je de diefstal van dat geld dan loskoppelen van de beide moorden? Wil je beweren dat tussen beide zaken geen enkel verband bestaat?’

De Cock schoof zijn onderlip naar voren.

‘Ik heb mijn twijfels.’

Vledder grinnikte vreugdeloos.

‘Belinda van de Bosch verklaarde voor haar dood dat het geld in die lade lag. Peter Zandvliet beweert dat. Ook Erik Voogd en Jasper de Groot getuigen daarvan.’ Hij stak zijn beide handen vooruit. ‘Wat is dan de basis van jouw twijfels?’

Achter hen klonk een toeterconcert van claxons. De Cock wees naar de voorruit van de Golf.

‘Je laat een gat vallen.’

Vledder reed een tiental meters verder en stopte noodgedwongen opnieuw. Wat onbesuisd trok hij de handrem aan en keek naar De Cock.

‘Je bent mij nog een antwoord schuldig.’

Het was al donker toen ze met hun Golf de oude stad Groningen binnen reden. De tocht door de Flevo- en de Noordoostpolder was niet zo glad verlopen als Vledder had voorgespiegeld. Tot voorbij Lelystad waren ze geplaagd door files en langzaam rijdend verkeer.

Het politiebureau aan de Rademarkt, praktisch in de schaduw van de fraaie oude Martinitoren, bleek een sober, onopvallend gebouw.

De Cock keek langs de gevel omhoog.

‘Waarom zijn politiebureaus altijd zo lelijk?’

Vledder antwoordde niet. Hij zocht en vond in de onmiddellijke nabijheid een parkeerplaatsje voor de auto en de beide rechercheurs stapten wat verkreukeld uit.

In het politiebureau werden zij hartelijk verwelkomd door een jonge rechercheur met een vriendelijk open gezicht, die zich voorstelde als Jan Talsma. Hij leidde de beide Amsterdamse politiemannen naar een gezellig ingerichte recherchekamer, liet hen plaatsnemen en zorgde voor een kop dampende koffie met een plak echte Groninger koek.

De Cock bezag het met verwondering.

‘Zijn jullie altijd zo attent voor gasten?’

Jan Talsma glimlachte.

‘Als ze uit Amsterdam komen.’

Hij pakte een proces-verbaal van zijn bureau.

‘Een lief personeelslid van Vroom & Dreesmann,’ legde hij uit, ‘genaamd Jackeline Runia, zag twee jonge vrouwen een aantal diefstallen plegen. Zij waarschuwde ons en op het moment dat die twee het warenhuis wilden verlaten, konden wij hen met hun buit arresteren. Wij waren stomverbaasd, dat bij fouillering dat vele geld te voorschijn kwam.’

‘Dat kan ik mij voorstellen.’

Jan Talsma grinnikte.

‘We dachten aanvankelijk aan een bankroof of iets dergelijks. Maar in Groningen was niets gebeurd dat daarop leek. Toen ben ik ze gaan verhoren. Ze hadden beiden een onmiskenbaar Amsterdams accent. De reeks diefstallen uit het warenhuis bekenden ze vlot, maar ze wilden mij absoluut niet vertellen waar dat geld dat zij bij zich hadden, vandaan kwam.’

De Cock nam een slok van zijn koffie.

‘Hebt u met hen al over ons telexbericht gesproken?’

Jan Talsma schudde zijn hoofd.

‘Toen ik hoorde dat u naar Groningen zou komen, heb ik dat maar achterwege gelaten.’

De Cock knikte hem bemoedigend toe.

‘Heel goed.’

Jan Talsma trok een ernstig gezicht.

‘Worden die jongedames verdacht van een moord?’

De Cock antwoordde niet direct. Hij keek schuins in de richting van Vledder.

‘De bankbiljetten van duizend gulden,’ formuleerde hij voorzichtig, ‘die de dames bij zich hadden, komen vrijwel zeker uit de woning van een vermoorde man. Ze waren van een winnend lot uit de Staatsloterij.’

De grijze speurder slurpte nog eens aan zijn koffie.

‘Het lijkt mij het beste,’ ging hij verder, ‘dat mijn collega Vledder en ik ieder een van de jongedames onder zijn hoede neemt.’ Hij gebaarde voor zich uit. ‘Wie van de twee is de zachtste?’

Jan Talsma trok rimpels in zijn voorhoofd.

‘Ansje van der Wiel. Die Trees van Gamelen is een loeder… nou ja… een harde tante.’

De Cock glimlachte.

‘Geef mij dan Ansje van der Wiel maar.’

De Cock blikte naar de jonge vrouw die voor hem aan een tafeltje zat. Hij schatte haar op rond de twintig jaar. Ze had een lief rond gezichtje, omlijst door donkerblond krullend haar. Op het rechterpand van het blauwe spijkerjack dat ze droeg, stond Love me in vaalwit borduursel.

Met haar lichtblauwe ogen keek ze De Cock onbevangen aan.

‘U komt mij bekend voor,’ sprak ze peinzend.

De oude rechercheur negeerde haar opmerking. Hij schonk haar zijn beminnelijkste glimlach.

‘Ik ben rechercheur van politie. Mijn naam is De Cock. De Cock met ceeooceekaa.’ Hij pauzeerde even. ‘U bent Ansje van der Wiel?’

‘Ja.’

‘Vanmiddag hier in Groningen bij Vroom & Dreesmann gepakt voor winkeldiefstal?’

Ze knikte.

‘U gaat mij verhoren?’

‘Inderdaad.’

Over haar gezicht gleed een trek van vermoeidheid.

‘Ik ben al verhoord… eindeloos.’

De Cock wreef zich achter in zijn nek.

‘Bij mij zal het niet zo lang duren.’ Hij schoof de mouw van zijn colbert iets terug en keek op zijn horloge. ‘Bovendien heb ik slaap en moet ik vanavond nog terug naar Amsterdam.’

Ansje van der Wiel keek naar hem op.

‘U komt uit Amsterdam?’ vroeg ze verbaasd.

De Cock glimlachte.

‘Kun je dat niet horen?’

‘Nee.’

De Cock gebaarde in haar richting.

‘Ik kom je de groeten doen van Erik Voogd, Peter Zandvliet en Jasper de Groot.’

Ansje van der Wiel liet haar hoofd iets zakken.

‘Weten ze het?’

‘Wat?’

‘Dat Trees en ik dat geld hebben gepakt?’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Nog niet.’

‘Gaat u het hun vertellen?’

De Cock maakte een hulpeloos gebaartje.