Vledder knikte nadrukkelijk.
‘Als op die floppy’s bestanden voorkomen, die voor iemand van groot belang zijn, kan dat best een motief voor moord opleveren.’
De Cock wees naar het beeldscherm.
‘Staan er bestanden op die… eh, die harde schijf?’
Vledder grinnikte.
‘Als jij mij steeds aan de praat houdt, dan kom ik niet ver.’ De jonge rechercheur boog zich voorover en liet zijn rappe vingers over het toetsenbord glijden. ‘Ik hoop dat tante Evelien bij haar werk MS DOS gebruikte met Word Perfect als tekstverwerker.’
De Cock drukte de vingertoppen van zijn beide handen tegen zijn voorhoofd. Het woord tekstverwerker trof hem. Het resoneerde tegen zijn schedeldak. Gespannen keek hij naar een lange rij woorden op het scherm. Ineens priemde hij de wijsvinger van zijn rechterhand vooruit.
‘Daar?’
‘Wat?’
De Cock hield zijn vinger op het scherm.
‘Blaisse.’ Hij ademde diep. ‘En daar… Obergum… wat betekent dat?’
Vledder gebaarde voor zich uit.
‘Dat is een bestand.’
‘Kun je dat laten zien?’
Vledder knikte.
‘Even wachten.’ Zijn vingers gleden weer over de toetsen. De rij woorden verdween en op het scherm verscheen een tekst. De jonge rechercheur boog zich voorover en las met een beverige stem: ‘Weglaten de eerste regels: Hij dacht ik sla haar dood en steek het huis in brand. Maar doodslaan deed hij niet want tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren.’
De Cock had moeie voeten. Plotseling voelde hij ze. Het was op hetzelfde moment dat Vledder, terugkomend van de derde gerechtelijke sectie op een rij, met licht gebogen hoofd de grote recherchekamer binnenstapte. Het beeld van de jonge rechercheur had iets ontmoedigends.
De Cock leunde ver in zijn stoel achterover en legde zijn voeten op een hoek van zijn bureau. Met een van pijn vertrokken gezicht bevoelde hij zijn kuiten. Het was alsof geniepige kleine duiveltjes uit pure boosaardigheid met duizend scherpe spelden in zijn kuiten prikten. Hij kende de pijn, die uit de holten van zijn voeten kwam, langs zijn hielen omhoog trok en zich vastzette in zijn kuiten. Hij wist ook wat die pijn betekende. Telkens als de zaken slecht verliepen, als hij het machteloze gevoel had volkomen in het duister te tasten, gaven die helse duiveltjes acte de présence.
Vledder nam in zijn stoel achter zijn bureau plaats en keek zijn oudere collega bezorgd aan.
‘Zijn ze er weer?’
De grijze speurder knikte en sloot zijn ogen. Minutenlang bleef hij zo zitten. Zijn markant gezicht leek een stalen masker. Om de pijn te verdrijven zette hij zijn tanden in zijn onderlip. ‘Het trekt alweer wat weg,’ sprak hij mat.
Vledder keek hem droevig aan.
‘Is het werkelijk zo erg?’
‘Wat?’
Vledder wees naar de voeten van De Cock op de rand van zijn bureau. ‘Ik bedoel die… eh, die kleine duiveltjes in je kuiten… zie je er echt geen gat meer in. Een paar dagen geleden was je nog zo hoopvol… was je er absoluut van overtuigd, dat wij samen deze vreemde moordzaak tot klaarheid zouden brengen.’
De Cock antwoordde niet direct. Hij tilde zijn benen voorzichtig van zijn bureau. Zijn gezicht stond somber. ‘Ik denk dat mijn moeie voeten daar nu anders over denken.’
Vledder lachte.
‘Denk jij met je voeten?’
De Cock lachte niet. De oude rechercheur trok diepe rimpels in zijn voorhoofd.
‘De moord op tante Evelien past er niet in.’
‘Hoe bedoel je?’
De oude rechercheur boog zich iets naar voren.
‘Voor de moord op Barbara en haar profeet zijn genoeg motieven te vinden. Maar de relatie Barbara, de profeet en tante Evelien is voor mij alsnog een raadsel. Tante Evelien heeft nooit contact met die twee gehad. De enige schakel is haar neef Jasper de Groot.’
‘En die zie jij niet als dader?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Naar mijn gevoel had Jasper de Groot er alle belang bij, dat zijn tante in goede welstand bleef. Zij was zijn enige houvast.’
Vledder grijnsde.
‘Het is natuurlijk wel toevallig, dat Jasper de Groot de jongeman was, die zowel Barbara als zijn tante Evelien vermoord aantrof.’
De Cock zuchtte.
‘Toeval… en niet meer dan dat.’ Hij wreef nadenkend over zijn kin. ‘Er rest maar één mogelijkheid: we moeten terug naar die computer.’
‘Het bestand Obergum.’
De Cock knikte.
‘Hoe komen die twee dichtregels van Willem Elsschot… de begintekst van het verdwenen manuscript… in de computer van tante Evelien en wat betekent de aanduiding weglaten?’
Vledder maakte een hulpeloos gebaartje.
‘Kunnen we aannemen dat tante Evelien dat manuscript van de profeet heeft gestolen… en hem en passant heeft vermoord?’
De Cock schudde zijn hoofd. Daarna stak hij zijn beide handen trillend vooruit. ‘Eén ding is zeker: tante Evelien moet dat verdwenen manuscript onder ogen hebben gehad.’
Vledder trok een bedenkelijk gezicht.
‘En zelf tot de overtuiging zijn gekomen,’ vroeg hij aarzelend, ‘dat zij die twee dichtregels van Willem Elsschot beter kon weglaten?’
De Cock schudde opnieuw zijn hoofd.
‘Het lijkt er veel meer op, dat iemand haar op een of andere manier de opdracht gaf om die dichtregels niet te gebruiken.’
Vledder hijgde.
‘De man of vrouw, die het manuscript van de profeet had gestolen.’
De Cock staarde enige tijd strak voor zich uit.
‘Die foto,’ riep hij plotseling, ‘die foto, die Bram van Wielingen heeft gemaakt van de krabbels op het behang achter het bed van Sjoerd van Obergum… heb je die bij de hand?’
Vledder boog zich voorover en trok een lade van zijn bureau open. Hij nam daaruit een bruine enveloppe met foto’s. Na enig zoeken vond hij de juiste opname en gaf die aan De Cock.
De oude rechercheur bekeek de foto aandachtig.
‘De tekst op het behang is bijna niet te lezen. Vraag aan onze Fotografische Dienst of ze deze foto zo sterk voor ons uitvergroten, dat die tekst wel duidelijk te onderscheiden is.’
Vledder keek hem niet-begrijpend aan.
‘En dan?’
De Cock kwam opmerkelijk kwiek uit zijn stoel overeind. De grillige accolades rond de mond van de grijze speurder bewogen speels.
‘Dan gaan we samen terug naar de computer van tante Evelien de Groot. Ik heb namelijk nog een bestand gezien: Blaisse.’
16
Lichtelijk nerveus en met een sluimerend gevoel van onzekerheid slenterde De Cock een paar maal heen en weer in het zaaltje aan de Achterburgwal. De vroegere gelagkamer van het oude logement van Tante Marie had een kleine gedaanteverwisseling ondergaan. De fraaie katheder met daarop de grote indrukwekkende Statenbijbel, stond er nog, maar rechts langs de muur waren twee aaneengeschoven grote houten kasten aangebracht. Ook in de nabijheid van de toegangsdeur van het zaaltje stond een hoge kast opgesteld.
Het had de oude rechercheur de grootste moeite gekost om de drie hoge houten kasten van de afdeling voorzieningen geleverd te krijgen. Van Reiszen, de hoogste chef van de afdeling logistiek, vond het ongepast en ongebruikelijk en had ook verder nog tal van bezwaren, maar uiteindelijk had De Cock zijn zin gekregen, al had hij daarvoor wel een tocht naar het Paleis van Justitie moeten ondernemen om de heer Medhuizen, de officier van justitie, van zijn gelijk te overtuigen.
In de deuren van de kasten had men op verzoek van de grijze speurder op ooghoogte kleine kijkgaatjes aangebracht.
De Cock keek op zijn horloge. Hij had nog ruim een kwartier.
De moeilijkheid was, dat de geleverde houten kasten in feite te nauw waren om je in te verbergen en dat onheilspellend gekraak alleen maar was te voorkomen door je totaal niet te verroeren. De opdracht om onbeweeglijk te blijven, maakte een lang verblijf in de kasten tot een kwelling. Daarom had De Cock besloten, de kasten pas op het laatste moment te bemannen.