Выбрать главу

‘Best,’ antwoordde hij met krakende stem. ‘De dood waart om mij heen.’

De Cock lachte.

‘Dat… zo schat ik… is het droevige lot van een beproefd lijkschouwer.’

De dokter knikte.

‘Dit wordt voor vandaag al mijn vijfde schouw,’ sprak hij bedaard. ‘En ik ben pas om vier uur begonnen. Ik geloof dat er in onze stad steeds meer mensen gewelddadig doodgaan.’ Hij keek zoekend om zich heen. ‘Waar?’

De Cock reageerde niet direct. Hij wendde zich tot Bram van Wielingen.

‘Heb je het lijk al gevonden?’

‘Ja.’

‘En gefotografeerd?’

‘Ook.’

‘Die krabbels op het behang?’

Bram van Wielingen grijnsde breed.

‘De Cock… ik ken je toch?’ sprak hij geruststellend. ‘Hoe lang al? Maak je geen zorgen. Morgenochtend heb jij je plaatjes… van lijk, krabbels, chaos en alles wat hier maar te zien is… kant en klaar op je bureau.’

De oude rechercheur knikte dankbaar en wuifde ten afscheid. Daarna ging hij de lijkschouwer voor naar de slaapkamer en wees naar het lichaam van de lange, slanke man naast het ijzeren ledikant. ‘Dat is hem,’ sprak hij somber. ‘Zo heb ik hem gevonden.’

Dokter Den Koninghe knielde bij de dode neer en bekeek het heft van de stiletto. Na enige tijd blikte hij omhoog. ‘Help mij even. Dan kantelen we hem een beetje. Ik wil zijn gezicht zien.’

De Cock boog zich over de dode heen en tilde het lichaam aan de linkerarm iets omhoog. Het donkere haar viel van zijn gelaat weg en toonde een paar grote, open, in angst verstarde ogen. De neus was plat verstijfd.

De dokter drukte met zijn duim en middelvinger de beide oogleden toe. Het was een devoot gebaar. Daarna kwam hij omhoog. Zijn oude knieën kraakten.

Met trage bewegingen nam hij zijn bril af, pakte zijn pochet uit het borstzakje van zijn jacquet en poetste zijn glazen.

‘Hij is dood,’ sprak hij laconiek.

De Cock knikte.

‘Dat begreep ik al,’ reageerde hij simpel. ‘Met vijftien centimeter staal in je rug, is je geen lang leven beschoren.’

Het klonk ongewild komisch.

Den Koninghe gebaarde naar de dode.

‘Nog niet zo lang… schat ik. Hoogstens enkele uren. De lichaamstemperatuur is nauwelijks gedaald.’

‘Inwendige bloedingen?’

De oude lijkschouwer zette zijn bril weer op en borg zorgvuldig zijn pochet weg.

‘Ik neem dat voorlopig als doodsoorzaak aan,’ antwoordde hij bedachtzaam. ‘Ik vermoed zelfs dat het hart is geraakt. Maar dat kan dokter Rusteloos morgen bij de sectie beter bekijken dan ik.’

Den Koninghe wierp nog een laatste blik op de dode. Toen trok hij vanonder zijn jacquet, uit een zakje van zijn parelgrijze vest, een knol van een horloge aan een zware zilveren ketting te voorschijn en keek erop. ‘Ik vraag mij af hoeveel ik er vanavond nog te schouwen krijg,’ gromde hij. ‘Het is nog lang geen twaalf uur.’

Hij draaide zich om en verliet de slaapkamer. De Cock liep hem na en keek in de woonkamer toe hoe de kleine lijkschouwer bijna struikelend over de verspreid liggende voorwerpen, de woning verliet.

Ben Kreuger kwam binnen, zette zijn koffertje op de vloer en spreidde zijn handen in een verontschuldigend gebaar.

‘Sorry, ik ben laat. Ik zat vast in het verkeer. Het hele Damrak ligt opengebroken.’

De Cock snoof.

‘Moest jij toch weten… Amsterdam is bijna elke zomer aan een renovatie toe.’

De dactyloscoop blikte om zich heen.

‘Er is hier volgens mij wel wat te kwasten. Ik denk dat er heel wat prentjes[2] vanaf komen.’

De Cock glimlachte.

‘Doe je best. Jouw vrouw krijgt van mij een bloemetje als jij de vingertjes[3] van de dader vindt.’

‘Wat ben je scheutig.’

De opmerking ging aan de oude rechercheur voorbij. Hij staarde even voor zich uit. Peinzend. ‘Ik wil ook dat je de vingers neemt van het slachtoffer.’

‘Weet je niet wie hij is?’

De Cock plukte aan zijn onderlip.

‘Volgens de gegevens waarover ik beschik, heet hij Sjoerd van Obergum. Maar zolang men in dit land nog geen legitimatieplicht kent, weet je het maar nooit.’ Over het hoofd van Ben Kreuger wenkte hij de broeders van de Geneeskundige Dienst naderbij en liep voor hen uit naar de slaapkamer.

‘Vervoer hem op zijn buik,’ instrueerde hij. ‘En laat die stiletto in zijn rug zitten, dat heeft dokter Rusteloos graag.’

De beide broeders knikten. Ze namen het gehavende verenbed weg, legden het op het ledikant en schoven de dode iets van de muur. Daarna tilden ze hem behoedzaam op de brancard. Gewoontegetrouw drapeerden ze een laken over hem heen. Het uitstekende mes met het laken erover gaf een vreemd, bijna lachwekkend effect.

De Cock keek toe hoe de broeders de brancard zacht wiegend de woning uit droegen.

In de kleine woonkamer, te midden van de ravage, bleef De Cock staan en wreef over zijn kin. Hij vroeg zich bezorgd af hoeveel perikelen de dood van de profeet hem nog zouden bezorgen.

Vledder kwam de woning binnenstappen. Achter hem volgde de vrouw in de witte blouse met volanten. De jonge rechercheur hijgde. Hij wees achter zich.

‘Barbara zegt dat er geld was.’

‘Waar?’

De jonge vrouw stapte naar voren en strekte een bevende hand uit naar het opengebroken houten cilinderbureau. ‘Daar… in die rechterlade. Ik was erbij toen Sjoerd het erin deed.’

De jonge vrouw reikte naar voren en wilde de lade aan de houten knop opentrekken. De Cock hield haar arm vast en wenkte Ben Kreuger naderbij. Zijn dassenharen kwast, gedoopt in aluminiumpoeder, streek over de gladde houten knop en een duidelijke vingerafdruk werd zichtbaar.

De dactyloscoop nam de vingerafdruk voorzichtig op zwart folie over. Daarna trok hij de houten knop terug.

De lade was leeg.

De Cock keek Barbara van terzijde aan.

‘Hoeveel was het?’

De jonge vrouw slikte.

‘Ruim vijftigduizend gulden.’

3

De Cock keek naar de jonge vrouw naast zich aan zijn bureau. Hij had haar in de woning van de vermoorde profeet niet nader willen verhoren. Emotioneel was dat naar zijn gevoel geen juiste plek. Daarom had hij haar door Vledder naar het politiebureau aan de Warmoesstraat laten brengen.

Nadat Ben Kreuger, de dactyloscoop, met een rijke oogst aan vingerafdrukken was vertrokken, had hij de woning aan het Turfdraagsterpad zorgvuldig afgesloten en verzegeld. Hij wilde de volgende dag beslist teruggaan om opnieuw de sfeer te ondergaan en de omstandigheden te analyseren. De enorme ravage in de woning van de profeet zinde hem niet. Het was te overdreven, te nadrukkelijk. Bovendien waren er dissonanten in het aangerichte decor.

De oude rechercheur liet zijn blik nog eens over de jonge vrouw glijden, haar lange zwarte haren, de olijfkleurige huid van haar gelaat. De Cock schatte haar op rond de vijfentwintig jaar… wellicht jonger. Hij bedacht wat haar verhouding was geweest met de vermoorde profeet. Maar dat vroeg hij haar niet.

‘Barbara?’

De jonge vrouw knikte.

‘Barbara,’ herhaalde ze peinzend, ‘zo noemde de profeet mij… nadat hij mij had bevrijd.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

‘Bevrijd… waarvan… van wie?’

De jonge vrouw boog zich iets naar voren.

‘Mijn echte naam is Belinda… Belinda van de Bosch. Ik kom oorspronkelijk uit Haarlem. Daar ben ik geboren en daar heb ik tot voor kort gewoond. Mijn moeder stierf toen ik vijftien jaar was. Door mijn vader ben ik in de prostitutie terechtgekomen. Hij hield mij min of meer gevangen in een kamertje en dwong mij om daar mannen te ontvangen.’ Ze zuchtte diep. ‘Tot Sjoerd mij uit zijn klauwen bevrijdde en mij tot zijn volgeling maakte.’

‘Waarom Barbara?’

вернуться

2

Papillair lijnenbeeld.